ECLI:NL:RBDHA:2025:2710

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
NL25.6800
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling zonder documenten en zicht op uitzetting

Op 24 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. Eiser, die stelt ongedocumenteerd te zijn en de Algerijnse nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, die hem op 29 januari 2025 de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 19 februari 2025 de zaak behandeld in Breda, waar eiser bijgestaan werd door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is, omdat er risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de uitzettingsprocedure belemmert. Eiser betwistte enkele gronden voor de bewaring, maar de rechtbank oordeelde dat de overige gronden feitelijk juist zijn en voldoende gemotiveerd. Eiser voerde aan dat er geen zicht is op uitzetting naar Algerije, omdat hij geen documenten heeft. De rechtbank oordeelde echter dat er wel degelijk zicht op uitzetting is, verwijzend naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende voortvarend handelt en dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. M.L. Weerkamp, in aanwezigheid van griffier mr. S.D.C.J. Verheezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6800

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. Singh),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 19 februari 2025 op zitting in Breda behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2002 en de Algerijnse nationaliteit te hebben
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de zware grond 3d. De overige zware en lichte gronden heeft eiser niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze overige zware en lichte gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig (lichte gronden) ook voldoende zijn gemotiveerd. Voor de gronden geldt dat zij de maatregel van bewaring kunnen dragen. [1]
4. Eiser voert aan dat er geen zicht is op uitzetting naar Algerije. Hij beschikt namelijk niet over documenten en hij heeft daar ook nooit over beschikt. Volgens eiser geven de Algerijnse autoriteiten geen laissez-passer (lp) af aan ongedocumenteerde vreemdelingen. Dat verweerder op 31 januari 2025 een lp-aanvraag heeft ingediend bij de Algerijnse autoriteiten is gelet op daarop wellicht voortvarend. Echter volgens eiser moet deze voortvarendheid ook zinvol zijn. Daarvan is in het geval van eiser geen sprake.
5. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije niet ontbreekt. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling van 6 mei 2024, 15 juli 2024 en 4 februari 2025 [2] , waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen en voor ongedocumenteerde vreemdelingen naar Algerije niet ontbreekt. De meest recente Afdelingsuitspraak van 15 juli 2024 betrof immers een ongedocumenteerde vreemdeling uit Algerije en in rechtsoverweging 5 van de Afdelingsuitspraak van 6 mei 2024 is opgenomen: “
De afgifte van een lp is namelijk nodig voor de uitzetting van vreemdelingen zonder geldige grensoverschrijdingsdocumenten, zoals de vreemdelingen over wie deze uitspraak gaat.” Tevens blijkt uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem [3] dat in januari 2024 van zes ongedocumenteerden de Algerijnse nationaliteit is bevestigd en afgifte van een lp is toegezegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Algerije in het algemeen, of in het bijzonder voor eiser, is komen te ontbreken. De enkele niet onderbouwde stelling van eiser dat hij nooit identificerende documenten heeft gehad maakt dat niet anders. Eiser heeft bovendien verklaard de Algerijnse nationaliteit te hebben. Van eiser mag tot slot verwacht worden dat hij zelf in het kader van de op hem rustende meewerkverplichting alles in het werk stelt om terugkeer naar zijn land van herkomst mogelijk te maken. Ook in de situatie waar eiser stelt dat hij nimmer identificerende documenten heeft gehad. Uit het dossier blijkt niet dat eiser iets onderneemt om zijn terugkeer te realiseren.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser naar Algerije. Uit de brief van verweerder van 14 februari 2025 volgt dat op 30 januari 2025 een vertrekgesprek met eiser is gevoerd en dat op 31 januari 2025 de lp-aanvraag voor eiser is verstuurd aan de Algerijnse autoriteiten.
7. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van
het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 24 februari 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb.
3.Van 17 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:9584