In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De aanvraag is ingediend op 26 maart 2024, en volgens de Vreemdelingenwet 2000 had verweerder binnen 90 dagen moeten beslissen. Verweerder heeft de beslistermijn echter verlengd met drie maanden, waardoor de deadline op 24 september 2024 viel. Eiseres heeft verweerder op 8 november 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld en het beroep is op 16 december 2024 ingesteld, wat tijdig is. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet binnen de gestelde termijn heeft beslist.
Verweerder heeft verzocht om het beroep pas in behandeling te nemen wanneer de aanvraag daadwerkelijk in behandeling wordt genomen, en om een ruime beslistermijn op te leggen. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat er geen aanleiding is om de behandeling aan te houden. De rechtbank legt verweerder een termijn van twee weken op om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om deze termijn te verlengen in bijzondere gevallen. De rechtbank stelt dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak moet beslissen, en als er nader onderzoek nodig is, binnen twintig weken na de uitspraak. Tevens wordt een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit, en veroordeelt verweerder tot betaling van verbeurde bestuurlijke dwangsommen en proceskosten aan eiseres. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert op 24 februari 2025, en openbaar gemaakt op dezelfde dag.