ECLI:NL:RBDHA:2025:2923

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
NL25.2033 en NL25.2267
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.A. Bouter - Rijksen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uiterlijke overdrachtstermijn Dublinverordening en tijdigheid van het beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de verlenging van de uiterlijke overdrachtstermijn op basis van de Dublinverordening. Eisers, die de Syrische nationaliteit hebben, hebben asiel aangevraagd in Nederland, maar hun aanvragen zijn niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling. De minister van Asiel en Migratie heeft de overdrachtstermijn verlengd, wat door eisers is bestreden. De rechtbank heeft de beroepen op 20 februari 2025 behandeld, maar eisers zijn niet verschenen. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser 2 ontvankelijk is, omdat het bestreden besluit naar een onjuiste gemachtigde was verzonden. De rechtbank concludeert dat de minister de overdrachtstermijn terecht heeft verlengd tot de maximale termijn van 18 maanden, en dat er geen motiveringsplicht is voor de minister om de termijn te verlengen. De beroepen van eisers worden ongegrond verklaard en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.2033 en NL25.2267

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1], V-nummer: [nummer 1], eiser 1

[eiser 2], V-nummer: [nummer 2], eiser 2,
hierna tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kana).

Procesverloop

Verweerder heeft bij brief van 18 december 2024 aan eiser 2 en bij brief van 13 januari 2025 aan eiser 1 meegedeeld dat hij de uiterlijke termijn voor de overdracht van eisers aan Oostenrijk heeft verlengd (de bestreden besluiten).
Eisers hebben ieder op 13 januari 2025 beroep ingesteld tegen het hen betreffende bestreden besluit. Het beroep van eiser 1 is geregistreerd onder zaaknummer NL25.2033 en het beroep van eiser 2 onder zaaknummer NL25.2267.
De rechtbank heeft de beroepen op 20 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eisers en hun gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Totstandkoming en inhoud van de bestreden besluiten

1. Eisers stellen de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum 1] 2001 (eiser 1) en [geboortedatum 2] 1979 (eiser 2). Op 24 november 2023 hebben zij asiel aangevraagd in Nederland. Verweerder heeft deze aanvragen bij separate besluiten van 31 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Bij uitspraak van 2 december 2024, zaaknummers: NL24.42842 en NL24.42846, heeft deze rechtbank en zittingsplaats de door eisers ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 23 december 2024, zaaknummers: 202407393/1/V2 en 202407393/2/V2, is de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).
1.1.
Verweerder heeft de ingeplande overdrachten van eisers aan Oostenrijk (16 december 2024, vluchtnummer KL1901) geannuleerd, omdat eisers met onbekende bestemming waren vertrokken uit de opvanglocatie. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de overdrachtstermijn van zes maanden, die eindigde op 16 januari 2025, verlengd overeenkomstig artikel 29 lid 2 van de Dublinverordening vanwege onderduiken.

Beoordeling door de rechtbank

Tijdigheid van het beroep met zaaknummer NL25.2267
2. Niet in geschil is dat het bestreden besluit een voor beroep vatbaar besluit is. De vraag rijst of het beroep van eiser 2 tijdig is ingediend. In de uitspraak van 15 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:19744, heeft deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat de termijn voor het instellen van beroep tegen een besluit tot verlenging van de uiterste overdrachtstermijn één week bedraagt. In het bestreden besluit van 18 december 2024 is deze beroepstermijn ook vermeld. Eiser 2 heeft echter op 15 januari 2025 beroep ingesteld. Eiser 2 heeft aangevoerd dat het hem betreffende verlengingsbesluit is verzonden naar mr. H.K. Westerhof, die op dat moment niet meer zijn gemachtigde was. Het bestreden besluit is daarom niet rechtsgeldig uitgereikt. Eiser 2 werd ten tijde van het onder 1. genoemde beroep bij de rechtbank vertegenwoordigd door mr. W.A. Berghuis. Voor eiser 1 is het bestreden besluit op 13 januari 2025 wél naar mr. Berghuis gestuurd. Omdat een vergelijkbaar besluit voor eiser 2 op dat moment ontbrak, hebben eisers op 15 januari 2025 contact opgenomen met de IND en vernomen dat de overdrachtstermijn ten aanzien van eiser 2 op 18 december 2024 was verlengd. Eisers hebben vervolgens de onderhavige beroepen ingediend.
2.1.
Ter zitting heeft verweerder erkend dat het bestreden besluit van 18 december 2024 naar mr. Berghuis had moeten worden gezonden en niet naar mr. Westerhof. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep van eiser 2 daarom ontvankelijk is.
2.2.
Nu vaststaat dat het bestreden besluit is toegezonden aan een onjuiste gemachtigde, heeft de bekendmaking niet op de juiste wijze plaatsgevonden en is de beroepstermijn pas gaan lopen op het moment dat de gemachtigde van eiser 2 bekend is geworden met het bestreden besluit (op 15 januari 2025). De rechtbank acht het beroep van eiser 2 dan ook ontvankelijk.
Verlenging van de overdrachtstermijnen
3. Eisers betogen dat verweerder op grond van artikel 29, tweede lid, tweede volzin, van de Dublinverordening de mogelijkheid heeft om een andere termijn dan het maximum van 18 maanden te hanteren. Volgens eisers heeft verweerder daarom ten onrechte nagelaten te vermelden en te motiveren met welke termijn de overdrachtstermijn is verlengd.
3.1.
Hoewel de bestreden besluiten beknopt zijn, leidt dit in het licht van de argumenten van eisers niet tot de conclusie dat er sprake is van een motiveringsgebrek. In de bestreden besluiten staat immers dat de overdrachtstermijn is verlengd op basis van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening, vanwege onderduiken. In die bepaling staat dat de termijn maximaal 18 maanden is indien de betrokkene onderduikt. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat bij onderduiken altijd wordt verlengd tot de maximale termijn en dat geen voorbeelden zijn gesteld of hem ambtshalve bekend zijn van zaken waarin dit anders was. De rechtbank vindt het voor de hand liggend dat verweerder in geval van onderduiken geen kortere termijn dan de maximale termijn kan bepalen en de maximale termijn wil kunnen benutten omdat voor verweerder niet kenbaar is wanneer de betrokkene weer zal ‘opduiken’. Verweerder heeft in de bestreden besluiten met de verwijzing naar artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening voldoende duidelijk gemaakt dat hij de overdrachtstermijn heeft verlengd tot 18 maanden en was niet gehouden nader te motiveren waarom hij de termijn tot het maximum heeft verlengd. Een dergelijke motiveringsverplichting volgt ook niet uit artikel 29, tweede lid, tweede volzin, van de Dublinverordening.
3.2.
Ook de beroepsgrond van eisers dat artikel 4:8 van de Awb is geschonden omdat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld om een zienswijze in te dienen, slaagt niet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630, overwogen dat tegen een besluit tot verlenging van de overdrachtstermijn rechtstreeks beroep en dus geen bezwaar (of zienswijze) openstaat. Eisers hebben overigens niet toegelicht waarom hun belangen wezenlijk meer zijn gediend met het eerst indienen van een zienswijze, in plaats van het instellen van rechtstreeks beroep bij de rechtbank.

Conclusie

4. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond. Verweerder heeft de overdrachtstermijn terecht verlengd tot de maximumtermijn van 18 maanden. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter - Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Feijtel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.