ECLI:NL:RBDHA:2025:2935
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor zijn echtgenote en kinderen. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op 26 februari 2025 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had zijn aanvraag op 21 november 2023 ingediend, en verweerder, de minister van Asiel en Migratie, had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De rechtbank constateert dat de beslistermijn op 19 mei 2024 verstreken was zonder dat er een besluit was genomen. Eiser heeft verweerder op 24 mei 2024 in gebreke gesteld en het beroep is op 12 juni 2024 ingesteld, wat tijdig was. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist. De rechtbank legt verweerder een termijn van acht weken op om een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100 per dag bij overschrijding, tot een maximum van € 15.000. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van verbeurde bestuurlijke dwangsommen van € 1.442 en proceskosten van € 453,50 aan eiser, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 187. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.