In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2025 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van de asielaanvraag van eiser, een Moldavische nationaliteit, die eerder een asielaanvraag had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden te laat waren ingediend, zonder verschoonbare reden. Eiser had op 1 maart 2020 zijn eerste asielaanvraag ingediend, die op 25 september 2020 was afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser diende op 3 april 2023 een opvolgende asielaanvraag in, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat hij geen nieuwe relevante elementen had aangevoerd. De rechtbank stelde vast dat de gronden van beroep niet binnen de gestelde termijn waren ingediend en dat er geen bewijs was van een storing bij 'Mijn Rechtspraak'. De rechtbank concludeerde dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet als verschoonbaar konden worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat er geen 'Bahaddar-omstandigheden' aanwezig waren die een uitzondering op de niet-ontvankelijkheid rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk en wees proceskosten af.