202301467/1/V2.
Datum uitspraak: 2 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:
1. de minister van Asiel en Migratie,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 28 februari 2023 in zaak nr. NL22.16010 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juli 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 28 februari 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. V.L. van Wieringen, advocaat te Groningen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
Inleiding
1. De Iraakse vreemdeling heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft in het land van herkomst wegens zijn homoseksuele gerichtheid en afwending van de islam. De minister acht deze problemen ongeloofwaardig en hij heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. In beroep heeft de rechtbank vastgesteld dat het beroepschrift van de vreemdeling is ingediend na het verstrijken van de beroepstermijn. De rechtbank heeft deze overschrijding van de beroepstermijn echter verschoonbaar geacht. Daarbij heeft zij relevant geacht dat de gemachtigde van de vreemdeling aan de IND heeft laten weten van 27 juli 2022 tot en met 17 augustus 2022 met vakantie te zijn, dat het besluit op 29 juli 2022 per fax naar het kantoor van de gemachtigde is verzonden, dat de gemachtigde, nadat hij op 10 augustus 2020 op zijn vakantieadres van de vreemdeling hoorde van de afwijzing van de asielaanvraag, het besluit niet in het digitale advocatenportaal van de IND heeft aangetroffen, dat de gemachtigde bij terugkomst van vakantie onverwijld beroep heeft ingesteld nadat de fax met daarin het afwijzende besluit werd aangetroffen en dat de gronden binnen de door de rechtbank gestelde termijn van uitstel zijn aangevuld. Vervolgens heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, omdat de minister onvoldoende oog zou hebben gehad voor overgelegde derdenverklaringen ter ondersteuning van de gestelde gerichtheid van de vreemdeling.
Verschoonbaarheid termijnoverschrijding
2. De minister klaagt in de eerste grief over het oordeel van de rechtbank dat de termijnoverschrijding voor het instellen van het beroep verschoonbaar is. Hij betoogt dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de omstandigheid dat de gemachtigde van de vreemdeling juist in de periode dat het besluit is bekendgemaakt met verlof was, niet een uitzonderlijk geval is om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het doorgeven van een verlofperiode is namelijk niet van invloed op het treffen van maatregelen ter waarborging van de voortgang van lopende zaken, het tijdstip waarop besluiten bekend worden gemaakt en op de wettelijke beroepstermijn, aldus de minister.
2.1. Op 30 januari 2024 heeft de grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) vier uitspraken gedaan over de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding (ECLI:NL:CBB:2024:31, ECLI:NL:CBB:2024:32, ECLI:NL:CBB:2024:33, ECLI:NL:CBB:2024:34). Daarin heeft het CBb - kort gezegd - uiteengezet dat bestuursorganen en bestuursrechters in bepaalde gevallen bij de beoordeling van de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding meer rekening moeten houden met bijzondere omstandigheden die de indiener van het bezwaar- of beroepschrift betreffen. Als dergelijke bijzondere omstandigheden zich voordoen, moet worden nagegaan of die maken dat de termijnoverschrijding de indiener niet kan worden toegerekend. Daarbij geldt dat, als de indiener gedurende (een deel van) de overschreden bezwaar- of beroepstermijn werd bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener, blijft gelden dat diens handelen in beginsel voor risico van de indiener komt, tenzij zich heel bijzondere persoonlijke omstandigheden aan de zijde van de rechtshulpverlener voordeden. Van een professionele rechtshulpverlener mag immers onder meer worden verwacht dat deze de termijnen bewaakt. Vergelijk de uitspraak van het CBb van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31, onder 5.1, en de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1871, onder 11.1. 2.2. De minister betoogt terecht dat het op de weg van de gemachtigde ligt om maatregelen te treffen om een goede voortgang van de lopende zaken te waarborgen tijdens een vakantieperiode en dat de gemachtigde van de vreemdeling dat in deze zaak onvoldoende heeft gedaan. Weliswaar heeft de rechtbank relevant geacht dat de gemachtigde van de vreemdeling op 30 juni 2022 per fax aan de IND heeft laten weten een periode met verlof te zijn, maar hij kon daar niet mee volstaan en van de minister verwachten om in de tussentijd van besluitvorming af te zien. Het lag op de weg van de gemachtigde om in die periode bijvoorbeeld een waarnemer, zoals een kantoorgenoot, te vinden ter waarborging van de voortgang van zijn lopende zaken, waaronder het bewaken van termijnen. Vergelijk bovenstaande uitspraak van het CBb van 30 januari 2024, onder 5.1. De gemachtigde van de vreemdeling heeft niet aannemelijk gemaakt dat er zich bijzondere persoonlijke omstandigheden aan zijn zijde voordeden. Dus geldt dat de termijnoverschrijding voor risico van de indiener komt. Anders dan de vreemdeling in de schriftelijke uiteenzetting betoogt, zijn de overige door de rechtbank betrokken omstandigheden niet relevant, omdat die omstandigheden zich voordeden na het verstrijken van de beroepstermijn. De rechtbank heeft ten onrechte de termijnoverschrijding voor het instellen van het beroep verschoonbaar geacht.
2.3. De eerste grief van de minister slaagt. Omdat de tweede grief subsidiair van aard is, behoeft deze grief, zoals de minister zelf erkent, geen bespreking meer.
Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
3. De vreemdeling heeft incidenteel hoger beroep ingesteld onder de voorwaarde dat het door de minister ingestelde hoger beroep gegrond is. Omdat dit hoger beroep, gelet op wat de Afdeling hiervoor heeft overwogen gegrond is, wordt deze voorwaarde vervuld en zal de Afdeling het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling inhoudelijk beoordelen. De vreemdeling klaagt in het incidenteel hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij zijn beroepschrift te laat heeft ingediend. Hij betoogt dat de minister de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarom gold er volgens hem een beroepstermijn van vier weken in plaats van één week, zodat zijn beroepschrift binnen de termijn is ingediend.
3.1. Uit artikel 69, tweede lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 volgt dat de beroepstermijn één week bedraagt indien de minister de asielaanvraag heeft afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b van de Vw 2000. Nu de minister de asielaanvraag van de vreemdeling heeft afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 en de beroepstermijn dus één week bedroeg, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het beroep te laat is ingediend. Als een vreemdeling het niet eens is met de afwijzing van zijn of haar aanvraag als kennelijk ongegrond, dan moet hij of zij tijdig beroep daartegen instellen. De ontvankelijkheid van het beroep is een kwestie van openbare orde en de rechter moet ambtshalve onderzoeken of aan alle ontvankelijkheidsvereisten is voldaan. Als niet aan de ontvankelijkheidsvereisten is voldaan, zoals in deze zaak het geval is, dan is er geen ruimte voor een inhoudelijke rechterlijke toets of een asielaanvraag door de minister terecht of ten onrechte is afgewezen als kennelijk ongegrond.
3.2. De enige grief van het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling faalt.
Conclusie hoger beroep
4. Het hoger beroep van de minister is gegrond. Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de minister verder heeft aangevoerd te bespreken.
Bahaddar-beoordeling
5. Uit de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1664, onder 6, volgt dat de bestuursrechter een nationale procedureregel buiten toepassing moet laten wanneer er omstandigheden zijn als bedoeld in paragraaf 45 van het arrest van het EHRM van 19 februari 1998, Bahaddar tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494, om schending van artikel 3 van het EVRM te voorkomen (hierna: Bahaddar-omstandigheden). Verder volgt uit bovenstaande uitspraak van de Afdeling, onder 21, dat de beoordeling of zich Bahaddar-omstandigheden voordoen moet worden verricht in het licht van wat een vreemdeling heeft aangevoerd en overgelegd, het standpunt van de minister daarover en wat algemeen bekend is over het land van herkomst. Het standpunt van de minister gaat in deze zaak over de geloofwaardigheid van het asielrelaas van de vreemdeling. Daarom moet worden getoetst of dat standpunt niet evident onjuist is. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3554, onder 3.3. 5.1. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat het zwaartepunt bij de geloofwaardigheidsbeoordeling ligt bij de verklaringen van de vreemdeling zelf en hij heeft deze verklaringen niet overtuigend geacht. Daarbij heeft de minister onder meer betrokken dat de vreemdeling geen blijk heeft gegeven van een persoonlijk en authentiek relaas over zijn gerichtheid, dat hij summier heeft verklaard over zijn gedachten en emoties, dat hij summier heeft verklaard over zijn gestelde relaties en dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over gestelde ondervonden problemen in Irak. Bovendien heeft de minister zich over de overgelegde derdenverklaringen en chatberichten op het standpunt gesteld dat daar niet de door de vreemdeling gewenste waarde aan kan worden gehecht, omdat die niet objectief verifieerbaar zijn, de inhoud daarvan niets zegt over een homoseksuele liefdesrelatie en niet met zekerheid is vast te stellen wie de chatberichten heeft verstuurd. In het licht van wat de vreemdeling heeft aangevoerd en overgelegd, oordeelt de Afdeling dat het standpunt van de minister dat hij de homoseksuele gerichtheid van de vreemdeling ongeloofwaardig heeft geacht, niet evident onjuist is.
Daarnaast heeft de minister onder meer betrokken dat de vreemdeling geen inzicht heeft verschaft in zijn proces van en motieven voor zijn afwending van de islam en dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over het moment dat hij zich heeft afgewend van de islam. In het licht van wat de vreemdeling heeft aangevoerd en overgelegd, oordeelt de Afdeling dat het standpunt van de minister dat hij de gestelde afvalligheid van de vreemdeling ongeloofwaardig heeft geacht, niet evident onjuist is.
Concluderend is niet gebleken dat er zich Bahaddar-omstandigheden voordoen. Er bestaat daarom geen aanleiding om de nationale procedureregel, in dit geval de beroepstermijn uit artikel 6:9 van de Awb en de daaraan gekoppelde niet-ontvankelijkheid van het beroep, buiten toepassing te laten.
Conclusie beroep
6. Het beroep is niet-ontvankelijk. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie gegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 28 februari 2023 in zaak nr. NL22.16010;
IV. verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Toonen, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Toonen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2024
802-979