ECLI:NL:RBDHA:2025:3411

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
NL25.8541
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring en informatieplicht in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was opgelegd op 31 januari 2025, maar op 17 februari 2025 werd deze opgeheven omdat eiser was overgedragen aan de Spaanse autoriteiten. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 5 maart 2025 in Breda, waar eiser zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. R.T. Laigsingh, en de minister door mr. C.J. Ohrtmann.

De rechtbank heeft zich in haar beoordeling beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de maatregel van bewaring was opgeheven. Eiser stelde dat de informatieplicht niet was nageleefd, omdat de verstrekte informatie in de Spaanse taal onvoldoende was. De rechtbank oordeelde echter dat de informatieplicht was nageleefd, aangezien eiser in een taal die hij verstaat was geïnformeerd over de redenen van de bewaring en de rechtsmiddelen die openstonden. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet waren betwist en dat deze voldoende waren toegelicht.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat verweerder voldoende voortvarend had gehandeld in de uitzettingsprocedure. Eiser had aangevoerd dat verweerder te laat was begonnen met de uitzettingshandelingen, maar de rechtbank stelde vast dat verweerder tijdig het Openbaar Ministerie had ingelicht en een vertrekgesprek had gevoerd. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank wees ook op het ontbreken van aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.8541

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

V-nummer: [V-nummer], eiser
(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Verweerder heeft op 17 februari 2025 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser is overgedragen aan de Spaanse autoriteiten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2025 op zitting behandeld in Breda. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1991 en de Boliviaanse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Informatieplicht
3. Eiser voert aan dat niet voldaan is aan de informatieplicht zoals neergelegd in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. [2] Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2024. [3] De Spaanstalige informatiefolder die verweerder aan eiser heeft verstrekt, is onvoldoende. Verweerder had de gehele maatregel moeten vertalen, waaronder de informatie over het overdrachtsbesluit. Eiser merkt ook op dat in de Spaanstalige informatiefolder staat dat eiser aan de informatie uit de folder geen rechten kan ontlenen.
4. Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 november 2023 [4] en 24 juli 2024 volgt dat verweerder de plicht heeft om een vreemdeling bij het uitreiken van een maatregel van bewaring schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij die verstaat, te informeren over de redenen van de bewaring, de rechtsmiddelen die tegen de bewaring openstaan en over de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand. De informatieplicht vergt niet dat een volledig vertaalde kopie van de maatregel van bewaring aan de vreemdeling wordt verstrekt. Een schriftelijk stuk waarin de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld en waarin een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring is voldoende. Daarbij wordt met de juridische grond gedoeld op de wettelijke grondslag van de bewaring en met de feitelijke gronden op de zware en lichte gronden van de maatregel. Deze gronden dienen in eenvoudige, begrijpelijke taal zonder vakjargon te worden meegedeeld. Feitelijke en nadere toelichting van de gronden is daarbij niet noodzakelijk.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldaan aan de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, derde volzin, van het Vb. Niet in geschil is dat bij de uitreiking van de maatregel aan eiser een document is uitgereikt in de Spaanse taal en dat dit een taal is die eiser verstaat. Eiser is daarmee in eenvoudige, begrijpelijke taal op schriftelijke wijze van zijn bewaring in kennis gesteld omdat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verder is op het formulier door middel van kruisjes bij de van toepassing zijnde gronden geïnformeerd over de aan de maatregel ten grondslag gelegde zware en lichte gronden, waaronder dat eiser een overdrachtsbesluit heeft ontvangen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het uitgereikte document voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld door de Afdeling. Verweerder heeft daarmee reeds voldaan aan zijn informatieplicht. Dat in de informatiefolder is opgenomen dat aan de daarin neergelegde informatie geen rechten kunnen worden ontleend, maakt het vorenstaande niet anders. Daarnaast is eiser met behulp van een tolk in het gehoor voorafgaand het opleggen van de maatregel bewaring uitgelegd welke zware en lichte gronden van toepassing zijn in het geval van eiser, hoewel dat dat geen vereiste is dat rechtstreeks voortvloeit uit artikel 5.3, eerste lid, derde volzin, van het Vb.
Maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [5] vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [6] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, zodat een significant risico op onderduiken reeds daarmee is gegeven.
Voortvarend handelen
8. Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Reeds op 31 januari 2025 had verweerder moeten beginnen met het verrichten van uitzettingshandelingen.
9. Eiser wordt hierin niet gevolgd. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat op 4 februari 2025 het Openbaar Ministerie op de hoogte is gesteld van de voorgenomen uitzetting van eiser. Op 5 februari 2025 heeft verweerder een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Daarna heeft verweerder een vluchtaanvraag verzonden aan de Spaanse autoriteiten, die een aankondigingstermijn van 6 werkdagen in acht nemen. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend gewerkt aan de overdracht van eiser aan Spanje, die op 17 februari 2025 heeft plaatsgevonden.
Ambtshalve toets
10. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te beoordelen periode op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 6 maart 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
5.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
6.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.