In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was opgelegd op 31 januari 2025, maar op 17 februari 2025 werd deze opgeheven omdat eiser was overgedragen aan de Spaanse autoriteiten. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 5 maart 2025 in Breda, waar eiser zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. R.T. Laigsingh, en de minister door mr. C.J. Ohrtmann.
De rechtbank heeft zich in haar beoordeling beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de maatregel van bewaring was opgeheven. Eiser stelde dat de informatieplicht niet was nageleefd, omdat de verstrekte informatie in de Spaanse taal onvoldoende was. De rechtbank oordeelde echter dat de informatieplicht was nageleefd, aangezien eiser in een taal die hij verstaat was geïnformeerd over de redenen van de bewaring en de rechtsmiddelen die openstonden. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet waren betwist en dat deze voldoende waren toegelicht.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat verweerder voldoende voortvarend had gehandeld in de uitzettingsprocedure. Eiser had aangevoerd dat verweerder te laat was begonnen met de uitzettingshandelingen, maar de rechtbank stelde vast dat verweerder tijdig het Openbaar Ministerie had ingelicht en een vertrekgesprek had gevoerd. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank wees ook op het ontbreken van aanleiding voor een proceskostenveroordeling.