ECLI:NL:RBDHA:2025:3416
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring van een Tunesische vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Tunesische vreemdeling. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie op 27 december 2024, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 28 februari 2025, die via telehoren werd gehouden, is de vreemdeling verschenen vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, terwijl zijn gemachtigde in de rechtbank in Groningen aanwezig was. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de vreemdeling van Tunesische nationaliteit is en dat er zicht op uitzetting naar Tunesië bestaat. De rechtbank heeft eerder, in een uitspraak van 16 januari 2025, geoordeeld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 10 januari 2025. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vreemdeling niet voldoende medewerking verleent aan zijn uitzetting, wat bijdraagt aan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.