ECLI:NL:RBDHA:2025:3416

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
NL25.7934
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Tunesische vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Tunesische vreemdeling. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie op 27 december 2024, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 28 februari 2025, die via telehoren werd gehouden, is de vreemdeling verschenen vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, terwijl zijn gemachtigde in de rechtbank in Groningen aanwezig was. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de vreemdeling van Tunesische nationaliteit is en dat er zicht op uitzetting naar Tunesië bestaat. De rechtbank heeft eerder, in een uitspraak van 16 januari 2025, geoordeeld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 10 januari 2025. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vreemdeling niet voldoende medewerking verleent aan zijn uitzetting, wat bijdraagt aan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7934

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. F. Nuninga).

Procesverloop

De minister heeft op 27 december 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Tunesische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 16 januari 2025 (in de zaak NL24.52019) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 10 januari 2025.
3. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Standpunten eiser
4. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is. Eiser kan niet beschikken over documenten en stelt dat er daarom geen laissez-passer (lp) zal worden afgegeven door de Tunesische autoriteiten. Verder is de bewaring erg zwaar voor eiser en is een lichter middel zoals een meldplicht veel meer op zijn plaats.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn
naar Tunesië niet ontbreekt. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling [2] van 30 oktober 2023 [3] , waarin zij heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting naar Tunesië niet ontbreekt. In het specifieke geval van eiser is een lp-traject opgestart waarbij niet is gebleken dat de Tunesische autoriteiten hebben aangegeven geen lp voor eiser te zullen afgeven. Er is om deze reden al zicht op uitzetting. Daar komt bij dat op eiser de rechtsplicht rust Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee, dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting moet verlenen. [4] De rechtbank constateert op basis van de verslagen van de vertrekgesprekken die met eiser zijn gevoerd, dat eiser die medewerking niet verleent.
6. De rechtbank overweegt dat zij in haar eerdere uitspraak van 16 januari 2025 reeds heeft geoordeeld dat het toepassen van een lichter middel niet volstaat om de uitzetting van eiser te verzekeren. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat een lichter middel nu wel zou kunnen volstaan.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
4.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 januari 2022,