ECLI:NL:RBDHA:2025:3590
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor hemzelf, zijn echtgenoot en dochter. De aanvraag is ingediend op 22 maart 2024, en verweerder, de minister van Asiel en Migratie, heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de rechtbank voorlopig is toegewezen. De rechtbank oordeelt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat eiser tijdig beroep heeft ingesteld na een ingebrekestelling op 19 november 2024.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de beslistermijn heeft overschreden, en legt een termijn van twee weken op voor het nemen van een besluit. In bijzondere gevallen kan deze termijn worden verlengd, en de rechtbank oordeelt dat dit hier het geval is. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 15.000. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50. De uitspraak is gedaan op 7 maart 2025 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.