In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van eisers, een gezin met minderjarige kinderen, tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen op 13 december 2024 afgewezen, met het argument dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 4 maart 2025 behandeld, waarbij de eisers en hun gemachtigde niet aanwezig waren. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft.
De rechtbank overweegt dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland op 14 oktober 2024 een verzoek om terugname aan België gedaan, dat op 16 oktober 2024 is aanvaard. De rechtbank concludeert dat de minister op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat België zijn verdragsverplichtingen nakomt, tenzij eisers kunnen aantonen dat er sprake is van ernstige tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem in België.
Eisers hebben betoogd dat de belangen van hun minderjarige kinderen onvoldoende zijn meegewogen in de besluitvorming. De rechtbank oordeelt echter dat de minister voldoende gemotiveerd heeft ingegaan op de belangen van de kinderen en dat er geen aanleiding was om hen apart te horen. De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de asielaanvragen niet in behandeling te nemen en dat de beroepen ongegrond zijn verklaard. De eisers worden overgedragen aan België en krijgen geen proceskostenvergoeding.