ECLI:NL:RBDHA:2025:3903

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
NL24.26352
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en familierechtelijke relatie

Op 13 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van eiser, die een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel 'familie en gezin' had ingediend. De aanvraag was afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 28 juni 2022, en het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 29 mei 2024 eveneens ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 27 november 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geoordeeld dat de identiteit van eiser en de familierechtelijke relatie met de referent niet voldoende waren aangetoond. Eiser had documenten overgelegd die door de Somalische autoriteiten waren afgegeven, maar de minister weigerde deze documenten te erkennen als officiële documenten. De rechtbank stelde vast dat de minister een DNA-onderzoek had aangevraagd om de identiteit en familierechtelijke relatie vast te stellen, maar eiser was niet verschenen voor de DNA-afname. Hierdoor kon de identiteit en familierechtelijke relatie niet worden vastgesteld.

Eiser betoogde dat de minister in strijd met het soevereiniteitsbeginsel had gehandeld door de documenten niet te erkennen en dat de minister de aanvraag had moeten aanhouden totdat er duidelijkheid was over de beschikbaarheid van de originele documenten. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de minister niet in strijd had gehandeld met de samenwerkingsplicht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de aanvraag voor de mvv in stand bleef. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26352

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ bij [naam] (referent), de gestelde broer van eiser.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 28 juni 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 mei 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
4. Referent is een alleenstaande minderjarige vluchteling uit Somalië en heeft sinds 6 juli 2021 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. [1] Referent wil zich herenigen met zijn moeder, broers en zusje. Referent heeft voor zijn moeder een aanvraag om mvv voor het doel ‘nareizigers asiel’ ingediend. Voor zijn broers en zusje heeft referent een aanvraag om mvv met het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ ingediend. Het bestreden besluit gaat specifiek om de aanvraag van één van de broers van referent, eiser. De minister heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat de identiteit van eiser en de familierechtelijke relatie tussen eiser en referent niet met documenten is aangetoond. De minister volgt de verklaring van eiser over het ontbreken van officiële documenten ter onderbouwing van de identiteit en de familierechtelijke relatie. Somalische documenten worden niet erkend door de minister en het niet kunnen overleggen van documenten van de Somalische autoriteiten werpt de minister eiser dan ook niet tegen. Hieraan voegt de minister in het bestreden besluit toe dat in geval wel voldoende waarde kan worden gehecht aan Somalische documenten, dit het standpunt van de minister niet verandert, omdat de overgelegde documenten door eiser geen officiële documenten zijn maar een kopie. Hierdoor kunnen de documenten niet onderzocht worden door Bureau Documenten en kan aan de documenten onvoldoende waarde worden gehecht.
Om de identiteit en familierechtelijke betrekking tussen eiser en referent vast te stellen is de minister een DNA-onderzoek gestart. Op 20 mei 2022 ontving de minister van de ambassade in Nairobi het bericht dat eiser niet was verschenen op zijn afspraak voor DNA-afname. Op 24 mei 2022 liet Vluchtelingenwerk de minister weten dat eiser – sinds die week daarvoor – vermist is. Vluchtelingenwerk deed de toezegging dat als eiser gevonden wordt, zij dit direct zouden melden. De minister heeft hierover geen bericht ontvangen. Ook de gemachtigde heeft op 17 mei 2024 de minister medegedeeld dat eiser niet beschikbaar is voor nader onderzoek.
Heeft eiser zijn identiteit en familierechtelijke betrekking met referent aannemelijk gemaakt?
5. Eiser betoogt dat de identiteit en familierechtelijke betrekking tussen hem en referent middels documenten voldoende is aangetoond. Uit de overgelegde Somalische identiteitsbewijs en geboorteakte volgt namelijk wie eiser is en de familierechtelijke betrekking met referent. De minister erkent ook in het bestreden besluit dat op basis van een identiteitsbewijs en geboorteakte gezinsleven kan worden aangenomen. De minister stelt volgens eiser ten onrechte dat de overgelegde documenten geen officiële documenten zijn. Eiser ziet niet in waarom een door de Somalische autoriteiten afgegeven identiteitsbewijs en geboorteakte geen officiële documenten zouden zijn. De minister heeft in strijd met het soevereiniteitsbeginsel gehandeld door de bevoegde autoriteiten afgegeven documenten niet als zodanig te accepteren. Daarbij wijst eiser op het feit dat uit dient te worden gegaan van de inhoud van de door bevoegde autoriteiten afgegeven identiteitsbewijzen. Indien de Nederlandse autoriteiten dusdanige twijfels hebben over de inhoudelijke totstandkoming van de documenten, ligt de bewijslast bij de minister om aan te tonen dat sprake is van een flagrante schending van het volkenrecht. Hieraan heeft de minister niet voldaan, aldus eiser. [2]
Ook werpt de minister eiser ten onrechte tegen dat slechts een kopie van de documenten is overgelegd en dat de originele documenten niet zijn onderzocht door Bureau Documenten. Volgens eiser heeft de minister nooit om de originele documenten verzocht.
Gezien het voorgaande kan het afwijzen van de aanvraag vanwege het niet verschijnen bij het DNA-onderzoek niet in stand blijven. Een DNA-onderzoek was gezien de overgelegde documenten door eiser niet noodzakelijk.
Daarnaast betoogt eiser dat de minister het bestreden besluit had moeten aanhouden totdat er duidelijkheid was over de beschikbaarheid van de originele Somalische identiteitsbewijs en geboorteakte. Het niet afwachten hiervan is volgens eiser in strijd met de samenwerkingsplicht.
Tot slot betoogt eiser dat hij in zijn belangen is geschaad nu bij een nieuwe aanvraag de minister uit zal gaan van de meerderjarigheid van referent. Dan wordt een strenger toetsingskader toegepast in het nadeel van eiser. De minister heeft immers in het bestreden besluit erkend dat bij een nieuwe aanvraag wordt uitgegaan van de meerderjarigheid van referent.
Toetsingskader
5.1.
Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 januari 2022 [3] en 31 maart 2022 [4] en de uitwerking van deze uitspraken in de Werkinstructie 2022/7 – die analoog van toepassing is op reguliere aanvragen in het kader van gezinshereniging – volgt dat per individueel geval moet worden onderzocht of de identiteit en de familierechtelijke relatie tussen de referent en/of het gezinslid in grote lijnen als aannemelijk kan worden beschouwd.
Identiteitsbewijs en geboorteakte
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat gezinsleven kan worden aangenomen middels documenten die de identiteit en familierechtelijke betrekking tussen eiser en referent aantonen. Indien dergelijke documenten ontbreken, kan de identiteit en familierechtelijke betrekking niet worden vastgesteld. Het betoog van eiser dat de identiteit en familierechtelijke betrekking voldoende is aangetoond, slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat aan de door eiser overgelegde documenten geen waarde kan worden gehecht, nu deze zijn afgegeven door de Somalische autoriteiten. Uit de Vreemdelingencirculaire [5] volgt dat Somalische documenten niet worden erkend door de Nederlandse autoriteiten en daarmee geen officiële documenten zijn. Daar komt bij dat de minister in het bestreden besluit terecht stelt dat indien wel voldoende waarde gehecht kon worden aan documenten afgegeven door de Somalische autoriteiten, de documenten die eiser heeft overgelegd een kopie betreffen. Kopieën van documenten kunnen niet op echtheid worden onderzocht door Bureau Documenten. Het betoog van eiser dat de minister nooit om de originele documenten heeft verzocht, treft ook geen doel. De minister wijst in het verweerschrift terecht op het feit dat uit de brief van 10 mei 2022 volgt dat de minister eiser de gelegenheid heeft geboden om originele documenten toe te zenden. Hier voegt de rechtbank aan toe dat het ontbreken van dergelijke documenten eiser niet is tegengeworpen. Integendeel, om de identiteit en familierechtelijke betrekking van eiser en referent vast te stellen heeft de minister een DNA-onderzoek gestart. Anders dan eiser betoogt was – gezien het voorgaande – een dergelijk DNA-onderzoek noodzakelijk. Eiser is niet verschenen voor de afspraak van het DNA-onderzoek. Hierdoor staat de identiteit en familierechtelijke betrekking tussen eiser en referent niet vast. De minister stelt in het verweerschrift terecht dat – anders dan eiser betoogt – de vraag of de weigering van het verblijf van eiser in strijd met artikel 8 van het EVRM is, pas aan de orde komt op het moment dat de identiteit en familierechtelijke betrekking aannemelijk zijn gemaakt. [6]
Samenwerkingsplicht en soevereiniteitsbeginsel
5.3.
Dit betoog slaagt niet. Uit hetgeen onder 5.2 is overwogen blijkt dat de Nederlandse autoriteiten documenten afgegeven door de Somalische autoriteiten niet erkend. Hieruit volgt dat de minister anders dan eiser betoogt niet in strijd heeft gehandeld met het soevereiniteitsbeginsel. De minister had geen aanleiding hoeven zien de documenten wel als zodanig te erkennen. Het door eiser overgelegde gespreksverslag met professor [naam] , bij publicatie van Inlia, van 11 november 2015, maakt het voorgaande niet anders nu dit gespreksverslag niet ziet op Somalische documenten. Verder ziet de rechtbank niet in waarom de minister het bestreden besluit had moeten aanhouden tot meer duidelijkheid is over de beschikbaarheid van de originele Somalische documenten. Het betoog dat de minister in strijd heeft gehandeld met de samenwerkingsplicht treft daarom geen doel. Hieraan voegt de rechtbank toe dat de minister eiser een reële mogelijkheid heeft geboden om zich te melden voor nader onderzoek om de identiteit en familierechtelijke betrekking met referent te onderbouwen. De minister stelt in het verweerschrift terecht dat hij eiser meerdere malen heeft aangeboden om DNA-onderzoek te laten uitvoeren. De overige gestelde gezinsleden van eiser zijn op de afspraak van het DNA-onderzoek verschenen en hebben hun DNA afgestaan. De minister heeft contact gezocht met Vluchtelingenwerk en met de gemachtigde van eiser over waarom eiser niet op de afspraak is verschenen en de beschikbaarheid van eiser om deel te nemen aan het DNA-onderzoek. Niet valt in te zien dat de minister niet aan de samenwerkingsplicht heeft voldaan.
Meerderjarigheid opvolgende aanvraag
5.3.
Dit betoog slaagt niet
.De minister stelt in het verweerschrift terecht dat eiser meermalen de kans geboden om nader onderzoek uit te laten voeren. Het feit dat eiser wellicht een opvolgende aanvraag moet doen, is door toedoen van hemzelf en niet van de minister. Gezien het voorgaande stelt eiser ten onrechte dat hij in zijn belangen is geschaad.
Verwijzing naar hetgeen eerder in de procedure is aangevoerd
6. Eiser heeft voor het overige verzocht om dat wat eerder in de procedure is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep. Omdat de minister hier in het bestreden besluit op in is gegaan en eiser deze gronden, anders dan hiervoor al besproken, in beroep niet nader heeft onderbouwd, kan de enkele verwijzing naar de zienswijze niet leiden tot het daarmee door eiser beoogde resultaat.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor een mvv in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 28 van de Vreemdelingenwet.
2.Ter onderbouwing van dit standpunt wijst eiser op het overgelegde gespreksverslag met professor [naam] , bij publicatie van Inlia, van 11 november 2015.
3.ABRvS 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:245.
4.ABRvS 31 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:969.
5.B1/4.2 van de Vreemdelingencirculaire.
6.De minister verwijst naar Werkinstructie 2020/16, p. 6.