Op 13 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van eiser, die een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel 'familie en gezin' had ingediend. De aanvraag was afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 28 juni 2022, en het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 29 mei 2024 eveneens ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 27 november 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geoordeeld dat de identiteit van eiser en de familierechtelijke relatie met de referent niet voldoende waren aangetoond. Eiser had documenten overgelegd die door de Somalische autoriteiten waren afgegeven, maar de minister weigerde deze documenten te erkennen als officiële documenten. De rechtbank stelde vast dat de minister een DNA-onderzoek had aangevraagd om de identiteit en familierechtelijke relatie vast te stellen, maar eiser was niet verschenen voor de DNA-afname. Hierdoor kon de identiteit en familierechtelijke relatie niet worden vastgesteld.
Eiser betoogde dat de minister in strijd met het soevereiniteitsbeginsel had gehandeld door de documenten niet te erkennen en dat de minister de aanvraag had moeten aanhouden totdat er duidelijkheid was over de beschikbaarheid van de originele documenten. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de minister niet in strijd had gehandeld met de samenwerkingsplicht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de aanvraag voor de mvv in stand bleef. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.