ECLI:NL:RBDHA:2025:3990
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen niet tijdig beslissen
In deze uitspraak beslist de rechtbank over het verzoek om de minister te veroordelen in de vergoeding van de proceskosten. Het verzoek is ingediend nadat verzoekers hun beroep tegen het niet tijdig beslissen hebben ingetrokken. De minister heeft nog niet op de aanvraag van verzoekers beslist. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Partijen hebben hiermee ingestemd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en het beroep dus niet heeft behandeld op een zitting.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter is van ‘tegemoetkomen’ in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb slechts sprake indien het bestuursorgaan een in het bestreden besluit ingenomen standpunt, dat binnen de grenzen van het geding valt, heeft herzien en het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit alsnog heeft genomen op gronden die een erkenning van de onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit impliceren.
Verzoekers hebben de aanvraag ingediend op 21 maart 2024. In een eerdere procedure heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, bij uitspraak van 20 december 2024 (NL24.42584) het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van verzoekers gegrond verklaard en daarbij de minister in een aantal variaties een concrete beslistermijn opgelegd om alsnog een besluit bekend te maken. Alvorens deze beslistermijn was verstreken hebben verzoekers op 9 januari 2025 opnieuw beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Verzoekers hebben op 18 februari 2025 dat beroep ingetrokken en daarbij verzocht de minister te veroordelen in de vergoeding van de proceskosten. Uit het dossier blijkt niet dat de minister alsnog een besluit genomen heeft. Er is om die reden dan ook geen sprake van tegemoetkomen in voormelde zin. Omdat er bovendien geen sprake zou zijn geweest van een ontvankelijk beroep (want prematuur ingediend) bestaat er naar het oordeel van de rechtbank ook om die reden geen aanleiding om de minister te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank wijst het verzoek af als ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De rechtbank wijst het verzoek af.