ECLI:NL:RBDHA:2025:4053

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
NL23.11913
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublinprocedure met betrekking tot Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag afgewezen op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waarbij Bulgarije als verantwoordelijk land werd aangewezen. Eiser, een Syrische nationaliteit, had zijn aanvraag ingediend op 19 november 2022, maar de minister stelde dat Bulgarije verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn aanvraag, aangezien hij eerder een verzoek om internationale bescherming in Bulgarije had ingediend. Eiser voerde aan dat Bulgarije niet voldeed aan de vereisten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanwege zorgwekkende omstandigheden in de asielprocedure en de behandeling van asielzoekers. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de zorg voor de vader van eiser in Nederland niet was meegenomen in de besluitvorming. Desondanks verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, wat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Bulgarije. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico liep op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten. De rechtbank veroordeelde de minister tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.11913

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. van der Toorn),
en
de Minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. M.L.A. Berkelmans)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van
18 april 2023 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije volgens de minister verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (NL23.11914). Dit verzoek is toegewezen op 22 mei 2023. [2] Daarbij is overwogen dat de op 15 juni 2022 gestelde prejudiciële vragen van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch [3] , over (kort gezegd) de deelbaarheid, reikwijdte en strekking van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ook relevant is voor de beroepsprocedure van eiser. Het beroep van eiser tegen het bestreden besluit is om deze reden aangehouden. De voorzieningenrechter heeft om diezelfde reden bepaald dat eiser niet mag worden overgedragen aan Bulgarije totdat is beslist op het beroep. Inmiddels heeft het Hof van Justitie de prejudiciële vragen beantwoord. [4]
1.2.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep hervat en op 31 december 2024 aan partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig acht. Eiser heeft op 8 januari 2025 aangegeven van zijn recht om op zitting gehoord te worden gebruik te willen maken. De rechtbank heeft daarom het beroep op 10 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, N. Kadroo als tolk en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1989 en heeft de Syrische nationaliteit. Eiser heeft op 19 november 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [5] Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 14 oktober 2022 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Bulgarije. Om die reden heeft Nederland op 13 januari 2023 bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening. Bulgarije heeft dit verzoek op 25 januari 2023 aanvaard.
Het standpunt van eiser
6. Eiser blijft in zijn beroepsgronden van 1 mei 2023 bij zijn stelling dat ten aanzien van Bulgarije niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In aanvulling op zijn zienswijze verwijst eiser naar rechtbankuitspraken [6] waaruit onder andere blijkt dat enerzijds het aantonen van pushbacks en anderzijds het ontbreken van informatie over deze pushbacks en de opvang van Dublinclaimanten niet voor rekening en risico moet komen van de vreemdeling. Volgens eiser is het onderzoek (naar de situatie in Bulgarije) onzorgvuldig geweest en is het aan de minister om nader onderzoek te doen, nu er voldoende aanknopingspunten zijn dat de fundamentele systeemfout in de asielprocedure van Bulgarije als gevolg van pushbacks ook relevant is voor Dublinclaimanten.
7. In zijn aanvullende beroepsgronden van 7 januari 2025 vraagt eiser aandacht voor de nieuwe situatie in Syrië die voor een aantal landen waaronder Bulgarije reden is om te concluderen dat het terugsturen van Syriërs naar hun land van herkomst nu zonder meer mogelijk moet zijn. Om die reden heeft de minister volgens eiser de verplichting om in het kader van zorgvuldigheid de Bulgaarse autoriteiten te verzoeken duidelijkheid te verschaffen over wat het lot van eiser zal zijn bij terugkeer naar Bulgarije. Eiser voert verder aan dat wat hij in Bulgarije heeft moeten ondervinden hem een trauma heeft bezorgd, wat door de voortdurende angst om naar Bulgarije uitgezet te worden niet is weggenomen. Eiser heeft daarvoor psychische hulp gezocht en gebruikt medicatie, hetgeen blijkt uit het door hem overgelegde patiëntendossier. Daarnaast zorgt eiser voor zijn zieke vader in Nederland, die lijdt aan diabetes en ernstige hartproblemen heeft. Ter onderbouwing hiervan overlegt eiser een verklaring van zijn vader dat de zorg van eiser voor hem noodzakelijk is. Het losscheuren van eiser van zijn familie ziet hij als een schending van zijn mensenrechten en om die reden doet eiser een uitdrukkelijk beroep op artikel 16 en artikel 17 van de Dublinverordening.
Het oordeel van de rechtbank
Gebrek in het bestreden besluit
8. De rechtbank constateert in de eerste plaats dat sprake is van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek in het bestreden besluit ten aanzien van de gestelde zorg voor de vader van eiser in Nederland. Zowel in het voornemen als in het bestreden besluit komt hierover namelijk geen enkele overweging voor. Nu eiser in het aanmeldgehoor Dublin wel degelijk heeft verklaard dat zijn vader gehandicapt is en afhankelijk is van zijn zorg, kon de minister hier in de besluitvorming niet aan voorbij gaan. Door dat wel te doen heeft de minister nagelaten (kenbaar) te beoordelen of deze zorg voor vader een reden is om de asielaanvraag van eiser in Nederland in behandeling te nemen. Desgevraagd heeft de minister op zitting gesteld dat dit de minister niet dan wel in mindere mate te verwijten is omdat het niet door eiser in de zienswijze naar voren is gebracht en pas in de gronden van beroep is onderbouwd. Dit volgt de rechtbank echter niet. Zeker omdat de minister de voornemenprocedure heeft uitgehold door enkel standaardoverwegingen in het voornemen op te nemen, is juist het bestreden besluit de enige overgebleven plek om in te gaan op alle relevante feiten en omstandigheden die door eiser – zowel in het gehoor als in de zienswijze – naar voren zijn gebracht. Dat de minister in het bestreden besluit van eiser heeft nagelaten in te gaan op zijn verklaringen over de zorg voor zijn vader maakt dat sprake is van een gebrekkige beoordeling en motivering.
9. De rechtbank is van oordeel dat dit gebrek in de besluitvorming, gelet op wat zojuist is overwogen, niet met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden gepasseerd. Het is namelijk van essentieel belang dat alle feiten en omstandigheden die door de vreemdeling ten grondslag worden gelegd aan diens asielaanvraag worden meegenomen in de beoordeling of deze aanvraag al dan niet in Nederland in behandeling moet worden genomen. Het beroep van eiser is dan ook gegrond en het besluit wordt vernietigd op grond van artikel 8:72, eerste lid, van de Awb.
10. De rechtbank ziet echter aanleiding om in het kader van een finale geschilbeslechting de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand te laten en overweegt daartoe – aan de hand van de (overige) beroepsgronden van eiser - als volgt.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije
11. De rechtbank stelt voorop dat in Dublinzaken het interstatelijk vertrouwensbeginsel geldt. Dit betekent dat de minister er in het algemeen vanuit mag gaan dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen nakomt en dat van dit uitgangspunt slechts wordt afgeweken als de vreemdeling aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Bulgarije dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij of zij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. Van een dergelijke schending is sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo. [7]
12. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat ten aanzien van Bulgarije in het algemeen niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Afdeling heeft in haar uitspraak van
27 juni 2024 [8] (wederom) geoordeeld dat de minister voor Bulgarije bij Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dit oordeel heeft zij recentelijk nog eens bevestigd. [9] Uit deze rechtspraak van de Afdeling volgt dat niet is gebleken dat aan Bulgarije overgedragen Dublinclaimanten een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. De verwijzing van eiser naar rechtbankuitspraken uit 2023 zijn daarmee inmiddels achterhaald. Eiser heeft geen nadere gronden of andere, nieuwe informatie ingebracht om zijn standpunt dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan aanvullend te onderbouwen.
13. De persoonlijke ervaringen van eiser bieden ook geen grond voor het oordeel dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Bulgarije. De verklaringen van eiser over hoe hij in Bulgarije is behandeld en de omstandigheden in detentie gaan namelijk over de wijze waarop hij bij zijn eerste aankomst in Bulgarije is behandeld en niet over de situatie dat hij als Dublinclaimant aan Bulgarije zal worden overgedragen. Bovendien zijn (onder andere) de zorgen over de omstandigheden in detentiecentra betrokken in de rechtspraak van de Afdeling, wat niet heeft geleid tot de conclusie dat de drempel van zwaarwegendheid zoals bedoeld in het arrest Jawo werd gehaald. Van eiser mag worden verwacht dat hij zich bij klachten over de handelswijze van de Bulgaarse autoriteiten en voorkomende problemen wendt tot de Bulgaarse (hogere) autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor hem niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister dan ook terecht overwogen dat (enkel) het gedwongen afgeven van vingerafdrukken niet leidt tot de conclusie dat ten aanzien van Bulgarije niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarnaast hebben de autoriteiten van Bulgarije met het claimakkoord gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen en zich bij de beoordeling daarvan zullen houden aan de internationale verplichtingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser gelet op het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest strijdige behandeling.
14. Ten aanzien van wat eiser naar voren heeft gebracht over de nieuwe situatie in Syrië en de vrees dat hij mogelijk vanuit Bulgarije wordt teruggestuurd naar zijn land van herkomst, overweegt de rechtbank dat zij volgens vaste rechtspraak van de Afdeling niet mag toetsen of indirect refoulement aannemelijk is, als zij niet eerst vaststelt dat in de aangezochte lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure. [10] De rechtbank moet er namelijk vanuit gaan dat de autoriteiten van de aangezochte lidstaat het risico op refoulement in het land van herkomst naar behoren beoordelen en vaststellen, en dat de asielzoeker in die lidstaat over daadwerkelijke rechtsmiddelen beschikt om een beslissing van de autoriteiten aan te vechten. Nu hiervoor reeds is overwogen dat dergelijke systeemfouten ten aanzien van Bulgarije niet zijn komen vast te staan, toetst de rechtbank niet verder of indirect refoulement aannemelijk is.
Artikel 16 van de Dublinverordening
15. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening dient de minister ervoor te zorgen dat een vreemdeling die wegens een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd, afhankelijk is van de hulp van zijn kind, broer of zus of ouder die wettig verblijft in een van de lidstaten, kan blijven bij of wordt verenigd met dit familielid. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [11] volgt dat de vreemdeling voor een dergelijke afhankelijkheidsrelatie aannemelijk moet maken dat hij of zij alleen van het betreffende familielid afhankelijk is – of andersom: het betreffende familielid afhankelijk is van de vreemdeling – voor het verlenen van de benodigde zorg. Dit betekent dat sprake moet zijn van een zodanig unieke positie als zorgverlener dat deze niet of zeer moeilijk door anderen is te vervangen.
16. De rechtbank overweegt dat eiser er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat zijn vader in Nederland (exclusief) van hem afhankelijk is. De rechtbank acht hierbij van belang dat de medische situatie van vader onvoldoende onderbouwd is, nu enkel een door vader opgestelde verklaring is overgelegd maar verdere medische documenten ontbreken. Hoewel in deze verklaring wordt gesteld dat de rest van de familieleden door andere verplichtingen zoals scholing en werk niet in staat zijn om voor vader te zorgen, is daarmee nog niet gebleken dat deze zorg niet door een ander dan eiser zou kunnen worden verzorgd, waarbij gedacht kan worden aan verpleging aan huis. De rechtbank begrijpt dat het de wens is van eiser om de zorgtaken voor zijn vader op zich te nemen, maar volgt eiser niet in zijn stelling dat hij een unieke zorgpositie inneemt en zijn vader daarmee enkel en alleen van eiser afhankelijk is in zijn dagelijkse zorgbehoefte. Gelet op het voorgaande kan eiser geen geslaagd beroep doen op artikel 16 van de Dublinverordening.
Artikel 17 van de Dublinverordening
17. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen aanleiding is de asielaanvraag van eiser naar zich toe te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. In de individuele feiten en omstandigheden die eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank onvoldoende reden voor het oordeel dat de minister een overdracht van eiser aan Bulgarije onevenredig hard had moeten achten. Dat wat eiser heeft aangevoerd over hoe hij behandeld is in Bulgarije en de medische klachten die daaruit voortvloeien zijn op zichzelf daartoe niet voldoende bijzonder. Daarbij is eveneens niet gesteld of gebleken dat sprake is van een dusdanig ernstige mentale of lichamelijke aandoening dat de enkele overdracht van eiser aan Bulgarije een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand oplevert. Dat eiser verder graag bij zijn familieleden in Nederland wil blijven is begrijpelijk, maar dit maakt nog niet dat Nederland daarmee de asielaanvraag van eiser naar zich toe had moeten trekken. De enkele aanwezigheid van familieleden in Nederland is op zichzelf namelijk onvoldoende voor toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. Een beroep op toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening slaagt dan ook niet.
In stand laten van de rechtsgevolgen
18. De rechtbank stelt vast dat eiser in de gelegenheid is gesteld om een zienswijze in te dienen waarin hij zijn bezwaren kenbaar heeft kunnen maken, dat hij een beroepschrift heeft ingediend waarin zijn bezwaren zijn opgenomen en dat hij op zitting in de gelegenheid is gesteld om zijn bezwaren voor een overdracht aan Bulgarije mondeling (verder) toe te lichten. Uit voorgaande rechtsoverwegingen ten aanzien van de beroepsgronden van eiser is niet gebleken dat hij zijn bezwaren of belangen onvoldoende naar voren heeft kunnen brengen. Bovendien ziet de rechtbank hierin geen onderdelen waarover op dit moment nog onduidelijkheden bestaan. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van hem niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije. Daarnaast heeft eiser met de aanwezigheid van zijn familie in Nederland en zijn medische situatie onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de minister een overdracht van hem aan Bulgarije niet onevenredig hard mag vinden. De rechtbank acht het verder van belang dat eiser niet langer dan nodig moet worden verstookt van duidelijkheid over de beslissing op zijn asielaanvraag in Nederland. De rechtbank ziet om deze redenen dan ook aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.

Conclusie en gevolgen

19. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 8 is overwogen, bevat het bestreden besluit een gebrek. Dit is in strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel. [12]
20. Het beroep van eiser is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Bulgarije.
21. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Janssens, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 13 maart 2025
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.ECLI:NL:RBLIM:2023:3197, niet gepubliceerd.
4.Uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195.
5.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
6.Uitspraak van 17 april 2023, NL23.5673 / ECLI:NL:RBDHA:2023:5615 (gepubliceerd) en uitspraak van 13 april 2023, NL23.3985 / ECLI:NL:RBGEL:2023:2132 (niet gepubliceerd).
7.Uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
9.Zie onder andere de uitspraak van 29 oktober 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4345) en de uitspraak van
10.Uitspraak van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.
11.Uitspraak van 13 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2064). Zie in dit verband ook de uitspraak van
12.Artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb.