ECLI:NL:RBDHA:2025:409

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
NL24.49968 en AWB24/20736
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel in het bestuursrecht

Op 14 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, een Eritrese asielzoeker, beroep heeft ingesteld tegen een plaatsingsbesluit van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COa) en een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Het COa had op 28 november 2024 besloten eiser te plaatsen in de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, na verschillende incidenten van agressie en geweld. Eiser heeft tegen dit besluit en de vrijheidsbeperkende maatregel beroep ingesteld, waarbij hij schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft op 10 januari 2025 de beroepen behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De minister was vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat eiser niet in zijn belangen is geschaad en dat zijn recht op rechtsbijstand niet is geschonden, aangezien hij de mogelijkheid had om zijn advocaat te bellen. De rechtbank stelt vast dat er een GZA-akkoord in het dossier aanwezig is en dat het COa terecht geen lichter middel heeft opgelegd, gezien de ernst van de incidenten. De rechtbank concludeert dat het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel voldoende wettelijke grondslag hebben en verklaart de beroepen ongegrond. Eiser's verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Tegen de uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voor het beroep tegen het plaatsingsbesluit, maar niet voor de vrijheidsbeperkende maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.49968 en AWB 24/20736

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2025 in de zaken tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, het COa,

evenals

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Inleiding

1. Het COa heeft op 28 november 2024 besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) in de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen te plaatsen (het plaatsingsbesluit).
1.1.
De minister heeft op 28 november 2024 aan eiser de maatregel van vrijheidsbeperking op grond van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd (de vrijheidsbeperkende maatregel).
1.2.
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit (AWB24/20736) en de vrijheidsbeperkende maatregel (NL24.49968) beroep ingesteld. Eiser heeft hierbij verzocht om schadevergoeding.
1.3.
Eiser heeft op 24 december 2024 de HTL verlaten. De minister heeft de vrijheidsbeperkende maatregel met ingang van die datum opgeheven. Eiser heeft zich vervolgens op 3 januari 2025 weer gemeld bij het COa en verblijft sindsdien weer in de HTL.
1.4.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

2. Eiser stelt de Eritrese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. Uit het plaatsingsbesluit volgt dat eiser sinds 15 november 2024 in de opvang van het COa verblijft en betrokken is geweest bij verschillende incidenten, waaronder vijfmaal agressie en geweld tegen personen fysiek. Het COa heeft naar aanleiding van deze incidenten verschillende maatregelen aan eiser opgelegd om een positieve gedragsverandering bij eiser teweeg te brengen. Zo heeft het COa tweemaal een time-out maatregel opgelegd, een zogeheten ROV-04 maatregel en een ROV-06 maatregel. Eiser verbleef ten tijde van het incident op de locatie in Musselkanaal vanwege een time-out maatregel die was opgelegd naar aanleiding van eerdere incidenten.
3.1.
Door het COa is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een zeer grote impact. Zo is eiser op 26 november 2024 betrokken geweest bij een incident op de opvanglocatie in Musselkanaal. Het COa heeft het incident - kort samengevat - als volgt beschreven. Eiser heeft een medebewoner zonder duidelijke aanleiding tweemaal in het gezicht geslagen met een scherp voorwerp in zijn hand en heeft vervolgens de medebewoner geprobeerd te wurgen. Een andere medebewoner is hiervan getuige geweest. De medebewoner heeft letsel opgelopen, moest naar de huisarts voor hechtingen en heeft aangifte gedaan. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om de maatregel op te leggen, heeft het COa geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens het COa wat betreft aard en omvang zodanig ernstig dat dit plaatsing in de HTL rechtvaardigt.
4. De minister heeft eiser door middel van de vrijheidsbeperkende maatregel verplicht om zich met ingang van 28 november 2024 op te houden in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij het besluit gevoegde plattegrond aangegeven gebieden. Volgens de minister vordert het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel op grond van artikel 56 van de Vw. Dit blijkt uit het plaatsingsbesluit van het COa van 28 november 2024 en de incidenten die daarin zijn opgenomen. De minister is niet gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Standpunten partijen
5. Eiser betoogt dat het plaatsingsbesluit onzorgvuldig is voorbereid. Eiser voert aan dat hij bij het gesprek waarin hij zijn zienswijze mocht geven op het incident heeft verzocht om zijn advocaat te spreken. Het COa heeft hem niet in de gelegenheid gesteld om zijn advocaat te spreken. Hierdoor is zijn recht op rechtsbijstand geschonden. De vrijheidsbeperkende maatregel en het plaatsingsbesluit zijn hierdoor onrechtmatig.
5.1.
Eiser stelt dat er geen GZA-akkoord in het dossier aanwezig is. Eiser betoogt dat door het ontbreken van de medische stukken, het voor hem niet mogelijk is om te bepalen of het GZA, bij het uitbrengen van een medisch advies, alle relevante persoonlijke omstandigheden in acht heeft genomen. Eiser stelt dat het COa nader onderzoek had moeten verrichten en verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank en deze zittingsplaats van 27 december 2023. [1]
5.2.
Eiser betoogt dat ten onrechte geen lichter middel is opgelegd. De standaardoverweging is volgens eiser onvoldoende en hij verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank en deze zittingsplaats van 16 mei 2024. [2] Dit geldt in het bijzonder wegens de omstandigheden waaronder het incident is verlopen.
5.3.
Eiser betoogt ten slotte dat het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel onvoldoende wettelijke basis hebben. Binnen de HTL wordt onbevoegd geweld gebruikt en wordt het recht op privéleven geschonden vanwege de verregaande inbreuk op eisers privacy. Eiser verwijst hierbij naar een artikel van mr. F.W. Verbaas in de A&MR en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond. [3]
6. Het COa stelt dat eiser voor oplegging van het plaatsingsbesluit is gevraagd om toelichting te geven op het incident. Het plaatsingsbesluit is aan eiser uitgereikt en uitgelegd en het besluit bevat een rechtsmiddelenclausule. Daarnaast is eiser op de hoogte gesteld hoe hij in contact kan treden met zijn advocaat en is hem de gelegenheid geboden om gebruik te maken van een telefoon van het COa om zijn advocaat te bellen. Het COa stelt verder dat eiser tijdig beroep heeft ingesteld en inhoudelijke gronden heeft ingediend waardoor niet geconcludeerd kan worden dat eiser in zijn belangen is geschaad of dat het recht op rechtsbijstand is geschonden.
Oordeel rechtbank ten aanzien van het plaatsingsbesluit
7. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat door het niet aanwezig zijn van zijn advocaat bij het zienswijzegesprek zijn recht op rechtsbijstand is geschonden en maakt dat de maatregel onzorgvuldig tot stand is gekomen. Ten eerste vloeit een dergelijke verplichting niet voort uit de Vreemdelingenwet. Ten tweede heeft eiser de mogelijkheid gehad om zijn advocaat te bellen, maar heeft hij hier geen gebruik van gemaakt. Eiser heeft ook niet gesteld in welke belangen hij is geschonden of hoe zijn zienswijze anders zou zijn wanneer zijn advocaat bij het gesprek aanwezig zou zijn. Nu eiser ook daadwerkelijk in beroep is gegaan, is de rechtbank niet gebleken dat eiser op enig moment is verstoken van zijn recht op rechtsbijstand of in zijn belangen is geschaad.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat er een GZA-akkoord in het dossier aanwezig is en dat dit akkoord is gegeven voordat eiser werd overgeplaatst naar de HTL. De rechtbank overweegt dat GZA op 26 november 2024 akkoord is gegaan met overplaatsing van eiser naar de HTL en geen belemmeringen heeft geconstateerd. De rechtbank volgt eiser dus niet in zijn stelling dat het GZA-akkoord ontbreekt. De beroepsgrond slaagt niet.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat het COa terecht geen lichter middel aan eiser heeft opgelegd. In dit kader acht de rechtbank relevant dat eiser vanwege een time-out maatregel (een lichter middel wegens eerdere incidenten) op de opvanglocatie in Musselkanaal verbleef. Een lichter middel heeft het COa, gelet op het incident, de omstandigheid waaronder eiser op de opvanglocatie verbleef en het onveranderde gedrag van eiser, daarom terecht niet aan eiser opgelegd. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats gaat niet op, omdat het geen gelijke gevallen zijn. In die uitspraak betrof het een vreemdeling die al twee jaar in de opvang van het COa verbleef en nooit incidenten van enige betekenis had veroorzaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
7.3.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat plaatsing in de HTL een onvoldoende wettelijke grondslag heeft. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 september 2024 [4] en uitspraken van deze rechtbank en deze zittingsplaats. [5] In wat eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om af te wijken van het oordeel van de Afdeling. De rechtbank is verder van oordeel dat de verwijzing van eiser naar het artikel van mr. F.W. Verbaas in de A&MR en de verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, geen doel treffen. De rechtbank overweegt dat hoewel de Afdeling in haar uitspraak niet expliciet op het artikel of de uitspraak ingaat, dit niet betekent dat de inhoud van het artikel of de uitspraak onbekend was, of dat dit had kunnen leiden tot een ander oordeel. De rechtbank ziet verder in de genoemde bijdrage en het overige wat door eiser is aangevoerd geen concrete aanknopingspunten die afbreuk zouden kunnen doen aan het oordeel van de Afdeling. De beroepsgrond slaagt niet.
Oordeel rechtbank ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
8. Gelet op de ongegrondverklaring van het beroep tegen het plaatsingsbesluit en het feit dat de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit, is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel eveneens ongegrond moet worden verklaard.
8.1.
Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is ongegrond.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier op 14 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

3.“Over geweldgebruik, de ROV-kamer en de vreemde wereld van boa’s”, A&MR 2024-4; uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond van 19 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5603.
5.Rb. Den Haag zp. Groningen 16 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1889 en 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079.