2.2Op grond van het tweede lid van artikel 5.3 van het Vb is het eerste lid van overeenkomstige toepassing in geval van oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde of zesde lid, van de Wet en in situaties waarin de bewaring van de vreemdeling op een andere wettelijke grondslag wordt voortgezet.
3. Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 november 20231 en 24 juli 20242 volgt dat verweerder de plicht heeft om een vreemdeling bij het uitreiken van een maatregel van bewaring schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij die verstaat, te informeren over de redenen van de bewaring, de rechtsmiddelen die tegen de bewaring openstaan en over de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand.
4. Met eiser stelt de rechtbank vast dat verweerder niet heeft voldaan aan de verplichting om eiser bij het uitreiken van de maatregel schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij die verstaat, te informeren over de redenen van de vrijheidsontneming. In de maatregel zelf is immers aangegeven dat de inhoud van de in de Nederlandse taal opgestelde informatiebrief “Waarom aan u een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd” mondeling met behulp van een tolk in de Wolof taal met eiser is besproken, omdat de informatiebrief niet beschikbaar is in de taal die eiser voldoende machtig is.
5. Dit gebrek maakt de vrijheidsontneming niet zonder meer onrechtmatig, daarvoor is een belangenafweging noodzakelijk. De rechtbank is van oordeel dat deze belangenafweging in het voordeel van eiser uitvalt. Bij dit oordeel verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2024 waarin verweerder een termijn van
6 maanden is gegeven om zijn werkwijze in overeenstemming te brengen met de eisen uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb. Op het moment dat de onderhavige maatregel werd opgelegd was deze termijn verstreken. De enkele verklaring dat de informatiebrief niet beschikbaar is in de taal die eiser voldoende machtig is voldoet daarom niet meer.
Verweerder heeft immers de tijd gekregen om te zorgen dat de informatiebrief wel beschikbaar zou zijn in een taal die ook eiser voldoende machtig is. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan het nu nog verschoonbaar is dat de informatiebrief niet in de Wolof taal beschikbaar is. Verder merkt de rechtbank nog op dat
niet blijkt dat verweerder ook onderzoek heeft gedaan of eiser wellicht een andere taal dan Wolof voldoende beheerst om schriftelijk geïnformeerd te worden.
6. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is ongegrond.
7. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is gegrond en de vrijheidsontnemende maatregel is vanaf het moment van het opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van
26 februari 2025.
8. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 13 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontneming van 13 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.300,--.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,-- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.