ECLI:NL:RBDHA:2025:4122

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
NL25.7497
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering en vrijheidsontneming van een vreemdeling in het kader van het Vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.M. Blaauw, en de Minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. S.J. de Vries. De vreemdeling had beroep ingesteld tegen twee besluiten van 14 februari 2025. Het eerste besluit weigerde de toegang tot Nederland op basis van de Schengengrenscode, terwijl het tweede besluit een vrijheidsontnemende maatregel oplegde op basis van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep tegen het eerste besluit ongegrond verklaard, omdat de vreemdeling geen gemotiveerde gronden had aangevoerd. Echter, het beroep tegen het tweede besluit werd gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet adequaat was geïnformeerd over de redenen van de vrijheidsontneming, omdat de informatiebrief niet beschikbaar was in een taal die hij voldoende machtig was. Dit gebrek maakte de vrijheidsontneming onrechtmatig. De rechtbank heeft de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel bevolen met terugwerkende kracht en een schadevergoeding van € 1.300,-- toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast zijn de proceskosten van de vreemdeling vastgesteld op € 1.814,--, te betalen door de Staat der Nederlanden.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam Bestuursrecht zaaknummer: NL25.7497
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,

V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. W.M. Blaauw),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2025 (bestreden besluit 1) is aan eiser op grond van artikel 14, gelezen in samenhang met artikel 6 van Verordening (EU) nr. 2016/399 (Schengengrenscode) de toegang geweigerd en bij besluit van diezelfde datum (bestreden besluit 2) is aan eiser op grond van artikel 6, eerste en tweede lid juncto het zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen de vrijheidsontnemende maatregel beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Op grond van artikel 94, tweede lid, van de Vw wordt, indien aan de vreemdeling een besluit tot weigering van toegang tot Nederland is uitgereikt, het beroep geacht mede een beroep tegen dit besluit te omvatten.
De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen R. Kamermans. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Over bestreden besluit 1 (toegangsweigering)
1. Eiser heeft geen gemotiveerde gronden aangevoerd tegen het besluit tot toegangsweigering. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 daarom ongegrond.
Over bestreden besluit 2 (vrijheidsontnemende maatregel)
2.1
Op grond van artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de maatregel waarbij de bewaring op grond van artikel 59, 59a of 59b van de Wet wordt opgelegd gedagtekend en ondertekend; de maatregel wordt met redenen omkleed. Aan de vreemdeling op wie de maatregel betrekking heeft, wordt onmiddellijk een afschrift daarvan uitgereikt. De vreemdeling wordt daarbij schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.
2.2
Op grond van het tweede lid van artikel 5.3 van het Vb is het eerste lid van overeenkomstige toepassing in geval van oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde of zesde lid, van de Wet en in situaties waarin de bewaring van de vreemdeling op een andere wettelijke grondslag wordt voortgezet.
3. Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 november 20231 en 24 juli 20242 volgt dat verweerder de plicht heeft om een vreemdeling bij het uitreiken van een maatregel van bewaring schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij die verstaat, te informeren over de redenen van de bewaring, de rechtsmiddelen die tegen de bewaring openstaan en over de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand.
4. Met eiser stelt de rechtbank vast dat verweerder niet heeft voldaan aan de verplichting om eiser bij het uitreiken van de maatregel schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij die verstaat, te informeren over de redenen van de vrijheidsontneming. In de maatregel zelf is immers aangegeven dat de inhoud van de in de Nederlandse taal opgestelde informatiebrief “Waarom aan u een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd” mondeling met behulp van een tolk in de Wolof taal met eiser is besproken, omdat de informatiebrief niet beschikbaar is in de taal die eiser voldoende machtig is.
5. Dit gebrek maakt de vrijheidsontneming niet zonder meer onrechtmatig, daarvoor is een belangenafweging noodzakelijk. De rechtbank is van oordeel dat deze belangenafweging in het voordeel van eiser uitvalt. Bij dit oordeel verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2024 waarin verweerder een termijn van
6 maanden is gegeven om zijn werkwijze in overeenstemming te brengen met de eisen uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb. Op het moment dat de onderhavige maatregel werd opgelegd was deze termijn verstreken. De enkele verklaring dat de informatiebrief niet beschikbaar is in de taal die eiser voldoende machtig is voldoet daarom niet meer.
Verweerder heeft immers de tijd gekregen om te zorgen dat de informatiebrief wel beschikbaar zou zijn in een taal die ook eiser voldoende machtig is. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan het nu nog verschoonbaar is dat de informatiebrief niet in de Wolof taal beschikbaar is. Verder merkt de rechtbank nog op dat
niet blijkt dat verweerder ook onderzoek heeft gedaan of eiser wellicht een andere taal dan Wolof voldoende beheerst om schriftelijk geïnformeerd te worden.
Over beide beroepen
6. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is ongegrond.
7. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is gegrond en de vrijheidsontnemende maatregel is vanaf het moment van het opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van
26 februari 2025.
8. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 13 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontneming van 13 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.300,--.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,-- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond;
  • beveelt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van vandaag;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.300,--, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van
M.R. van Kerkwijk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 februari 2025

Documentcode: DSR46056954

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier.