ECLI:NL:RBDHA:2025:4234

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
NL25.9865
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die op 1 maart 2025 door de minister van Asiel en Migratie aan eiser is opgelegd. Eiser, die stelt de Libische nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, die is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2025 behandeld, waarbij eiser aanwezig was in het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde. De minister was vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende gronden heeft om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en het feit dat hij geen rechtmatig verblijf heeft. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser, die zich richt op Marokko en Algerije, en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat eiser detentieongeschikt is. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9865

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Inleiding

1. De minister heeft op 1 maart 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
Eiser heeft op 13 maart 2025 gronden ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2025, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, aldaar bijgestaan door mr. I.M. Zuidhoek, als waarnemer van zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

2. Eiser stelt de Libische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag en gronden
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf. Eiser heeft op 19 mei 2017 een terugkeerbesluit opgelegd gekregen dat nog steeds geldig is.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 3i, 4a, 4b, 4c en 4d in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Ook bestaat voldoende grond voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Omdat er voldoende gronden zijn die de maatregel van bewaring kunnen dragen, laat de rechtbank de beoordeling van de rechtmatigheid van de gronden 4e en 4f onbesproken.
Lichter middel
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
6.1.
De rechtbank constateert dat eiser aangeeft psychische en medische problemen te hebben. Eiser ervaart veel stress, transpireert veel, slaapt slecht en gebruikt pregabaline en diazepam. Door de minister is eiser erop gewezen dat, mochten zich medische omstandigheden voordoen, alle medische faciliteiten in het detentiecentrum Rotterdam aanwezig zijn. De medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra in Nederland is gelijkwaardig aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij detentieongeschikt is. Als eiser medische problemen ervaart kan hij zich wenden tot de medische dienst.
6.2.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat eiser geen andere persoonlijke omstandigheden kenbaar heeft gemaakt. De minister heeft alle door eiser aangedragen persoonlijke omstandigheden afgewogen in de maatregel van bewaring. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser een lichter middel op te leggen.
Voortvarendheid
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling in ieder geval voldoende voortvarend is. De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die aanleiding geven hiervan af te wijken. De rechtbank stelt vast dat de minister op 3 maart 2025 het Openbaar Ministerie heeft bevraagd over eventuele bezwaren tegen de uitzetting van eiser en dat de minister op 5 maart 2025 een eerste vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. Op de zitting heeft de gemachtigde van de minister aangegeven dat aanvragen om een laissez-passer (lp) te verstrekken zijn ingediend op 23 en 24 januari 2025 bij de autoriteiten van Marokko en Algerije en dat er sindsdien driewekelijks wordt gerappelleerd op deze aanvragen. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat er niet zou worden gerappelleerd op de lp-aanvragen. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
Zicht op uitzetting
8. Eiser betoogt dat zicht op uitzetting naar Libië ontbreekt. Eiser verwijst daarbij naar verschillende uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Utrecht [1] en Groningen. [2]
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting niet ontbreekt. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de Libische autoriteiten bij een presentatie in persoon in september 2024 hebben aangegeven dat eiser niet de Libische nationaliteit heeft. Op de zitting heeft de gemachtigde van de minister aangegeven dat de uitzetting van eiser zich daarom niet richt op Libië, maar op Algerije en Marokko. In dat kader zijn ook de lp-aanvragen gedaan bij deze autoriteiten.
8.2.
Ten aanzien van het zicht op uitzetting naar Marokko en Algerije kan in het algemeen worden aangenomen dat dit niet ontbreekt. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2024 [3] en 19 november 2024. [4] De rechtbank is niet gebleken dat de Algerijnse of Marokkaanse autoriteiten hebben aangegeven geen lp voor eiser te zullen afgeven. Het zicht op uitzetting is hiermee gegeven.

Conclusie en gevolgen

9. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Wat eiser verder naar voren heeft gebracht, geeft ook geen aanleiding om de bewaring onrechtmatig te achten.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraken van 27 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:16334 en 13 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:398.
2.Uitspraak van 5 december 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:20310.
3.Zicht op uitzetting naar Algerije, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
4.Zicht op uitzetting naar Marokko, ECLI:NL:RVS:2024:4680.