ECLI:NL:RBDHA:2025:4300

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
NL25.7111
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

Op 19 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser tegen de Minister van Asiel en Migratie. De eiser had beroep aangetekend tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, ingediend op 16 juli 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn was verstreken en dat de eiser de minister rechtsgeldig in gebreke had gesteld. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat de minister niet binnen de wettelijk vastgestelde termijn had beslist.

De rechtbank heeft besloten dat de minister uiterlijk op 11 juni 2025 een besluit moet nemen op de asielaanvraag van de eiser. Tevens is er een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 453,50, die door de minister vergoed moeten worden.

De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier J. Yedema, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl. De eiser heeft de mogelijkheid om binnen vier weken na de uitspraak een beroepschrift in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7111

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. F.J.E. Hogewind),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag van 16 juli 2023.
2. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Partijen hebben hier mee ingestemd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en het beroep dus niet heeft behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

3. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
4. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald, dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken, nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
5. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van artikel 42, vierde lid, onder b, van de Vw is de termijn met negen maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken, dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
6. Het beroep is gegrond.
7. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie hierover (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353), alleen een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de minister alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser.
8. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht. De
rechtbank ziet in dit geval aanleiding van dit model af te wijken. De rechtbank overweegt
daartoe het volgende. Indien in de onderhavige procedure een beslistermijn van 16 weken
wordt opgelegd, eindigt deze termijn na de uit de Procedurerichtlijn [1] voortvloeiende
uiterlijke beslistermijn van 21 maanden. De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen
waarin, zoals hier, toepassing van het 8+8-wekenmodel leidt tot overschrijding van die
bovengrens van 21 maanden, in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-
wekenmodel moet worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvraag.
Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De
rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de minister in zo’n geval uiterlijk 8 weken
na het einde van de termijn van 21 maanden op de asielaanvraag moet beslissen. Dat is op
11 juni 2025. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om binnen deze
termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen. De rechtbank acht de nadere termijn
zodanig dat deze noch onnodig lang noch onrealistisch kort is.
9. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een (rechterlijke) dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt een maximum van
€ 7.500,-.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, de minister uiterlijk
11 juni 2025 alsnog een besluit dient te nemen en aan de minister een dwangsom wordt opgelegd.
11. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om uiterlijk 11 juni 2025 alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van J. Yedema, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.(Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013)