ECLI:NL:RBDHA:2025:4348

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
NL25.1853
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een Pakistaanse vrouw, tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie om haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De minister heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Frankrijk als verantwoordelijk land is aangewezen. Eiseres heeft op 12 maart 2025 haar beroep ter zitting toegelicht, waarbij ook een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder haar zorgen over de opvang van asielzoekers in Frankrijk en haar persoonlijke omstandigheden, zorgvuldig gewogen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft. De rechtbank stelt vast dat de minister terecht heeft geoordeeld dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat er geen reden is om aan te nemen dat eiseres bij terugkeer naar Frankrijk een reëel risico loopt op een schending van haar rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank wijst erop dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat haar situatie in Frankrijk zo ernstig is dat dit een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigt. De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen en dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die een overdracht aan Frankrijk zouden uitsluiten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1853

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M. Dalhuisen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiseres stelt van Pakistaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 13 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister. Ter zitting was tevens een tolk aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk op 29 juli 2024 een verzoek om overname gedaan op grond van artikel 12, eerste lid van de Dublinverordening. Gebleken is dat eiseres in het bezit is van een verblijfstitel in Frankrijk met een geldigheidsduur van 21 juli 2021 tot en met 20 juli 2025. Nu de autoriteiten van Frankrijk niet binnen de termijn van twee maanden op het verzoek hebben gereageerd, staat daarmee sinds 30 september 2024 de verantwoordelijkheid van Frankrijk vast
.Verder is de minister van oordeel dat ten aanzien van Frankrijk uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Bij terugkeer naar Frankrijk loopt eiseres geen risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [2] en artikel 4 van het Handvest [3] , die het verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing bevatten. Tot slot heeft de minister geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
Dublinclaim
5. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven niet langer de beroepsgrond te handhaven dat hij niet kan nagaan of en wanneer er een claim is gelegd in Frankrijk en of daarmee de termijnen in acht zijn genomen.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. Eiseres voert aan dat uit het AIDA-rapport 2022 blijkt dat 50% van de asielzoekers geen opvangplek hebben. Er bestaat een reëel risico dat Dublinclaimanten op straat belanden en verstoken blijven van noodzakelijke voorzieningen. Eiseres verwijst ook naar de Update 2023 van het AIDA-rapport 2024. Hieruit blijkt dat er wel degelijk sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. Tevens is van belang dat eiseres een alleenstaande vrouw is en voor haar niets geregeld is. Vanwege alles wat ze heeft meegemaakt in Frankrijk kan van haar niet verwacht worden dat ze terugkeert naar Frankrijk.
6.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister er in beginsel van uitgaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in haar geval niet zo is. Eiseres dient aannemelijk te maken dat sprake is van structurele tekortkomingen die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, om te kunnen concluderen dat in geval van overdracht sprake is van schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. [4]
De verwijzing van eiseres naar het AIDA-rapport van 2023 is daarvoor onvoldoende. In haar uitspraak van 9 oktober 2023 [5] heeft de hoogste bestuursrechter geoordeeld dat uit het AIDA-rapport over 2022 weliswaar kan worden opgemaakt dat er problemen zijn (geweest) met de opvang in Frankrijk, maar dat niet is gebleken dat die problemen zo structureel en ernstig zijn dat bij een overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. De hoogste bestuursrechter heeft in haar uitspraak van 30 augustus 2024 [6] geoordeeld dat het meest recente AIDA-rapport, waarnaar eiseres heeft verwezen, geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Frankrijk voor Dublinclaimanten dan uit de landeninformatie, die bij de voorgaande uitspraak is betrokken, naar voren is gekomen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er ernstig moet worden gevreesd dat ze als alleenstaande vrouw in Frankrijk een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. Uit het meest recente AIDA-rapport volgt ook dat er zogenoemde emergency accomodations beschikbaar zijn, waar eiseres tijdelijk zou kunnen verblijven. Dat eiseres vreest voor haar ex-man en familie maakt ook niet dat zij niet kan worden overgedragen aan Frankrijk. Als zich problemen voordoen, kan eiseres zich bij de Franse autoriteiten melden. Niet is gebleken dat de Franse autoriteiten eiseres niet kunnen of willen helpen. Als zich problemen voordoen, kan zij daarover eerst bij de Franse autoriteiten klagen. De minister heeft er niet ten onrechte op gewezen dat niet is gebleken dat dit niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. Daarbij heeft de minister ook niet ten onrechte in aanmerking genomen dat eiseres aangifte heeft gedaan bij de Franse autoriteiten jegens haar ex-man en dat haar de gelegenheid is geboden om haar volledige verhaal te doen over haar traumatische ervaringen met haar ex-man.
Ook de aangevoerde medische omstandigheden van eiseres staan er niet aan in de weg haar over te dragen aan Frankrijk. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister er vanuit gaan dat eiseres in Frankrijk toegang zal hebben tot vergelijkbare medische voorzieningen als in Nederland. Ook zijn er geen aanwijzingen dat Nederland het meest aangewezen land is voor de medische behandeling.
Artikel 17 van de Dublinverordening
7. Eiseres merkt verder op dat, gelet op haar medische klachten, de minister de asielaanvraag wegens humanitaire gronden naar zich toe had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening en beroept zich hierbij op het arrest C.K [7] .
Eiseres is een kwetsbare en alleenstaande vrouw. Eiseres heeft een ernstige mentale aandoening, ze is getraumatiseerd geraakt in Frankrijk. Eiseres is zelfs suïcidaal. Eiseres heeft objectieve gegevens overgelegd die de bijzondere ernst van haar gezondheidstoestand duidelijk maken. Zij verwijst daarbij naar de brief van haar huisarts van 10 maart 2025. In het kader van de vergewisplicht dient de minister een BMA-advies op te vragen.
7.1.
Uit het arrest C.K. en de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 30 november 2022 [8] volgt dat de minister, als een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen, bij het nemen van het overdrachtsbesluit het risico dat die gevolgen zich voordoen moet beoordelen.
7.2.
Uit de door eiseres overgelegde brief van de huisarts blijkt dat eiseres haar klachten passen in het kader van een PTSS, dat is gestart met therapie door de praktijkondersteuner GGZ en met medicatie. Deze brief is echter onvoldoende om aan te tonen dat een overdracht op zichzelf een reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van haar gezondheidstoestand zal inhouden.
7.3.
De stelling van eiseres dat zij dit niet kan aantonen nu de huisarts gelet op de richtlijnen van de KPMG niet is toegestaan om een dergelijke verklaring af te geven, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Uit de ter zitting door eiseres verstrekte informatie volgt dat de behandelend arts volgens de richtlijnen geen oordeel mag geven over zijn/haar patiënt en de (medische) (on)geschiktheid om bepaalde dingen wel of niet te kunnen. Zoals de gemachtigde van de minister ter zitting heeft toegelicht is het niet nodig dat eiseres een oordeel van de behandelend arts verstrekt, maar moet er wel feitelijke informatie over de gezondheidstoestand van eiseres worden verstrekt. Afhankelijk van de informatie die de behandelend arts geeft zal de minister een BMA-advies vragen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in de door de huisarts gegeven informatie geen aanleiding hoeven zien om een BMA-onderzoek te starten. Niet in geschil is dat eiseres psychische problemen ervaart, blijkt uit die informatie niet van een bijzondere ernstige gezondheidstoestand en mogelijke aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht. Gelet op het vorenstaande slaagt het beroep op het arrest C.K. niet. Daarbij komt dat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uitgegaan mag worden dat in Frankrijk adequate medische zorg verkregen zal worden.
7.4.
De rechtbank is gelet op dit alles van oordeel dat de minister in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht aan Frankrijk. De minister heeft gelet op het voorgaande dan ook geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiseres op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van de minister om de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling te nemen, in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Derks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Zie het arrest Jawo van het Hof van de Europese Unie, ECLI:EU:C:2019:2018.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), ECLI:NL:RVS:2023:3737.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552.
7.Het arrest van het Hof van Justitie van 16 februari 2017 inzake C.K. tegen Slovenië (ECLI:EU:C:2017:127.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3480, onder 2.1.