ECLI:NL:RBDHA:2025:4411
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor zijn echtgenote en vier kinderen. Eiser heeft zijn aanvraag op 18 juni 2024 ingediend, en de minister had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De minister heeft echter de beslistermijn met drie maanden verlengd, waardoor de deadline voor het nemen van een besluit op 16 december 2024 viel. Aangezien er geen besluit is genomen, heeft eiser de minister op 18 december 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld en op 7 februari 2025 beroep ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat de minister binnen een termijn van acht weken na de uitspraak een besluit moet nemen. Indien de minister besluit tot nader onderzoek, moet het besluit binnen twintig weken na de uitspraak bekend worden gemaakt. De rechtbank heeft ook een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de minister € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd, en heeft de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser ter hoogte van € 453,50 en het griffierecht van € 194.
De uitspraak is gedaan op 19 maart 2025 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.