ECLI:NL:RBDHA:2025:4422
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor verblijf bij hun referent. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, geen verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eisers hebben op 18 april 2024 een aanvraag ingediend, waar de minister binnen 90 dagen op had moeten beslissen. De beslistermijn is door de minister verlengd met drie maanden, waardoor de deadline op 17 oktober 2024 viel. Aangezien er geen besluit is genomen, is de minister in gebreke gesteld op 18 november 2024. Het beroep is op 15 januari 2025 ingesteld, en de rechtbank oordeelt dat het beroep tijdig is ingediend en kennelijk gegrond is.
De rechtbank legt de minister een termijn van twee weken op om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om deze termijn te verlengen in bijzondere gevallen. In dit geval is er sprake van een bijzonder geval, en de rechtbank bepaalt dat de minister binnen acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen. De rechtbank legt ook een dwangsom op van € 100 per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Daarnaast wordt de minister veroordeeld tot betaling van verbeurde bestuurlijke dwangsommen van € 1.442 en proceskosten van € 453,50 aan eisers, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 194.