ECLI:NL:RBDHA:2025:4451
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft vastgesteld dat de minister van Asiel en Migratie geen verweerschrift heeft ingediend en heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan buiten zitting. De rechtbank heeft het verzoek van eisers om vrijstelling van het griffierecht voorlopig toegewezen, omdat zij voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling.
Eisers hebben hun aanvraag op 13 mei 2024 ingediend, en de minister had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn is verlengd met drie maanden, waardoor de minister uiterlijk op 11 november 2024 een besluit had moeten nemen. Aangezien dit niet is gebeurd, hebben eisers de minister op 12 november 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld en is het beroep op 27 januari 2025 ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank legt de minister een termijn van acht weken op om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid van een verlenging tot twintig weken indien nader onderzoek nodig is. Tevens wordt een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank stelt vast dat de minister € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is gedaan op 19 maart 2025 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar gemaakt.