ECLI:NL:RBDHA:2025:4455
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Niet tijdig beslissen op aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf
Op 19 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers beroep hebben ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf. De eisers, vertegenwoordigd door mr. A. Kortrijk, hebben hun aanvraag op 29 april 2024 ingediend. De minister van Asiel en Migratie, als verweerder, heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten zitting uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De beslistermijn van de verweerder was verlengd, maar is inmiddels verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Eisers hebben de verweerder op 8 november 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld en hebben op 17 januari 2025 beroep ingesteld, wat tijdig is gebeurd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en legt de verweerder een termijn op van acht weken om een besluit bekend te maken. Tevens wordt er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank stelt vast dat de verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt de verweerder tot betaling van de proceskosten van € 453,50 en het griffierecht van € 194 aan de eisers.