ECLI:NL:RBDHA:2025:4456
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor zijn echtgenote en drie kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister geen verweerschrift heeft ingediend en heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de rechtbank voorlopig is toegewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling.
De rechtbank heeft verder overwogen dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb. Eiser heeft zijn aanvraag op 22 juni 2024 ingediend, en de minister had uiterlijk op 20 december 2024 een besluit moeten nemen. Aangezien dit niet is gebeurd, heeft eiser de minister op 9 januari 2025 rechtsgeldig in gebreke gesteld en op 28 januari 2025 beroep ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep tijdig is ingesteld en kennelijk gegrond is.
De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een besluit bekend te maken, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 15.000. Tevens heeft de rechtbank vastgesteld dat de minister € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen aan eiser moet betalen, en heeft de minister in de proceskosten van eiser veroordeeld tot een bedrag van € 453,50. De uitspraak is gedaan op 19 maart 2025 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar gemaakt.