ECLI:NL:RBDHA:2025:4457
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor verblijf bij een referent. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, geen verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De aanvraag is op 25 oktober 2023 ingediend en de minister had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn is verlengd met drie maanden, waardoor de minister uiterlijk op 23 april 2024 een besluit had moeten nemen. Aangezien er geen besluit is genomen, heeft eiser de minister op 16 mei 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld en is het beroep op 29 januari 2025 ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank legt de minister een termijn op van twee weken om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om deze termijn te verlengen in bijzondere gevallen. In dit geval is er sprake van een bijzonder geval, waardoor de rechtbank een langere termijn dan twee weken oplegt. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen, tenzij er nader onderzoek nodig is, in welk geval het besluit binnen twintig weken bekend moet worden gemaakt. Tevens wordt een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50 en bepaalt dat het door eiser betaalde griffierecht van € 194 moet worden vergoed.