ECLI:NL:RBDHA:2025:4459
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor verblijf bij haar referent. De rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft vastgesteld dat de minister van Asiel en Migratie, verweerder, geen verweerschrift heeft ingediend en op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak doet zonder zitting. De aanvraag is op 18 juni 2024 ingediend en verweerder had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn is door verweerder verlengd met drie maanden, waardoor een besluit uiterlijk op 16 december 2024 genomen had moeten worden. Eiseres heeft verweerder op 20 december 2024 in gebreke gesteld en het beroep is op 29 januari 2025 ingesteld, wat tijdig is. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist. De rechtbank legt verweerder een termijn van twee weken op om een besluit bekend te maken, maar in dit geval is er sprake van een bijzonder geval, waardoor een langere termijn van acht weken wordt opgelegd. Tevens wordt verweerder een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank stelt vast dat verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 194. De uitspraak is gedaan op 19 maart 2025 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en openbaar gemaakt.