ECLI:NL:RBDHA:2025:4528
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Niet tijdig beslissen op aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis van vier personen. De minister van Asiel en Migratie, verweerder, heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan buiten zitting. Eiser heeft zijn aanvraag op 25 maart 2024 ingediend, en verweerder had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn is door verweerder met drie maanden verlengd, waardoor de uiterste beslisdatum op 23 september 2024 viel. Aangezien er geen besluit is genomen, heeft eiser verweerder op 21 november 2024 in gebreke gesteld en op 5 februari 2025 beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep tijdig is ingesteld en kennelijk gegrond is.
De rechtbank legt verweerder een termijn van twee weken op om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om deze termijn te verlengen in bijzondere gevallen. In dit geval is er sprake van een bijzonder geval, waardoor de rechtbank een langere termijn van acht weken oplegt voor het nemen van een besluit. De rechtbank bepaalt ook dat verweerder een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Eiser heeft recht op € 1.442 aan verbeurde bestuurlijke dwangsommen, en verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 194.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt verweerder op om binnen de gestelde termijn een besluit op de aanvraag bekend te maken.