ECLI:NL:RBDHA:2025:4533

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
NL 25 5404
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig beslissen op aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiseres op 8 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor verblijf bij haar referent. De rechtbank had eerder, op 12 september 2024, het beroep van eiseres gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen acht weken een besluit te nemen. Echter, op 4 februari 2025 heeft eiseres opnieuw beroep ingesteld omdat verweerder wederom niet tijdig had beslist. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan buiten zitting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres recht heeft op vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, en heeft dit verzoek voorlopig toegewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit was verstreken en dat er geen nieuwe ingebrekestelling nodig was, aangezien er al een termijn was gesteld in de eerdere uitspraak. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag. Tevens is er een dwangsom van € 200 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.

Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos en is openbaar gemaakt op 19 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.5404

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer: [V-nummer]

mede namens haar minderjarige kinderen
[naam 1]en
[naam 2]
(gemachtigde: mr. B.W.C. van Geet),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

Eiseres heeft op 8 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor verblijf bij [referent].
Bij uitspraak van 12 september 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:14629) heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiseres gegrond verklaard en daarbij verweerder opgedragen om binnen een termijn van acht weken een besluit op de aanvraag te nemen.
Op 4 februari 2025 heeft eiseres opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de hierboven genoemde aanvraag.
Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een verweerschrift in te dienen.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak buiten zitting.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht voor de behandeling van haar beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het door eiseres overgelegde formulier is voldoende aannemelijk gemaakt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt definitief toegewezen.
2. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:673, volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste keer) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. Uit deze rechtspraak volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich niet aan deze termijn houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
3. In haar uitspraak van 12 september 2024, bekendgemaakt op 13 september 2024, heeft de rechtbank het eerste beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen acht weken na de dag van bekendmaking van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Ook heeft de rechtbank in die uitspraak bepaald dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500.
4. Eiseres heeft het tweede beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op deze aanvraag ingesteld op 4 februari 2025. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen was al voorbij, en er is nog steeds geen besluit genomen. Het beroep is kennelijk gegrond.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb genoemde beslistermijn van twee weken waarbinnen verweerder een besluit bekend dient te maken. De rechtbank heeft in haar eerste uitspraak op het beroep al een redelijke nadere beslistermijn gesteld. Daar komt bij dat sinds het vollopen van de rechterlijke dwangsom wederom geruime tijd is verstreken en verweerder nog geen besluit op de aanvraag heeft genomen. De rechtbank draagt verweerder daarom op om binnen twee weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag te nemen.
6. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 200 aan eiseres verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank merkt in dat verband op dat uit de eerder aan verweerder opgelegde dwangsom vooralsnog een onvoldoende prikkel is gebleken, nu een besluit op de aanvraag is uitgebleven.
7. Eiseres verzoekt de rechtbank om de verbeurde rechterlijke dwangsommen vast te stellen. Hiertoe is echter niet de bestuursrechter, maar de civiele rechter bevoegd. Dit volgt uit de rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 1 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2831.
8. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 453,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
 bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 200 (tweehonderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000 (vijftienduizend euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50 (vierhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan op 19 maart 2025 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.