In deze zaak heeft eiseres, mede namens haar minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf. De rechtbank heeft op 12 september 2024 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres had op 30 mei 2023 de aanvraag ingediend, en de minister had tot uiterlijk 30 oktober 2023 moeten beslissen. Aangezien er geen besluit is genomen, heeft eiseres de minister op 30 november 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld en het beroep op 8 april 2024 ingediend. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank heeft ook het verzoek van eiseres om vrijstelling van het griffierecht toegewezen, omdat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling. De rechtbank legt de minister een termijn van twee weken op om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om deze termijn te verlengen in bijzondere gevallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Daarnaast heeft de rechtbank de minister veroordeeld tot betaling van verbeurde bestuurlijke dwangsommen ter hoogte van € 1.442 en de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 437,50.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de behandeling van het beroep aan te houden, ondanks het verzoek van de minister om dit te doen. De rechtbank benadrukt dat de keuze van de IND voor een andere interne werkwijze geen reden is om het beroep aan te houden. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiseres is geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.