ECLI:NL:RBDHA:2025:4548

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
NL25.10230
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit en informatieplicht van de minister

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie aan een vreemdeling met de Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw). De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de maatregel heeft opgelegd omdat er een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken of de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zal beletten. De vreemdeling heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. Tijdens de zitting op 14 maart 2025 is de vreemdeling bijgestaan door een waarnemend advocaat en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de vreemdeling besproken, waaronder de stelling dat de minister niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan door onjuist te informeren over de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister de vreemdeling niet voldoende heeft geïnformeerd over de rechtsmiddelen, maar dat dit gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangenafweging in het voordeel van de minister uitvalt, omdat de vreemdeling niet in zijn belangen is geschaad en er voldoende gronden zijn voor de maatregel van bewaring. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10230

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

1. Bij besluit van 28 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2025, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam en is daar bijgestaan door mr. W. Blaauw, die heeft waargenomen voor zijn gemachtigde. Op de rechtbank in Groningen is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

2. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken dan wel dat hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(
zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(
lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb [2] heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3.2.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Uitreiking van de maatregel van bewaring
4. Eiser voert aan dat de maatregel niet in overeenstemming met artikel 5.3, eerste lid, derde volzin, van het Vb aan hem is uitgereikt. Volgens eiser heeft de minister niet aan zijn informatieplicht voldaan door hem onjuist voor te lichten over de wijze waarop hij beroep kan instellen tegen de maatregel. Eiser betoogt dat in de Arabische versie van de informatiefolder staat vermeld dat tegen een maatregel van bewaring beroep kan worden ingesteld en dat dit eerst dient te worden besproken met een advocaat. Hieruit volgt dat beroep enkel met behulp van een advocaat kan worden ingesteld. Dit is onjuist en daarmee voldoet de folder niet aan de vereisten. Eiser verwijst in dit kader onder andere naar een uitspraak van de rechtbank Zwolle. [3] De te maken belangenafweging dient in zijn voordeel uit te vallen, omdat de minister - in zijn algemeenheid - al heel lang niet voldoet aan de informatieplicht en voldoende tijd heeft gehad om alsnog te voldoen, aldus eiser.
4.1.
Uit de uitspraken van de Afdeling [4] van 15 november 2023 [5] en 24 juli 2024 [6] volgt dat de minister de plicht heeft om een vreemdeling bij het uitreiken van een maatregel van bewaring schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij die verstaat, te informeren over de redenen van de bewaring, de rechtsmiddelen die tegen de bewaring openstaan en over de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand. De informatieplicht vergt niet dat een volledig vertaalde kopie van de maatregel van bewaring aan de vreemdeling wordt verstrekt. Een schriftelijk stuk waarin de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld en waarin een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring is voldoende. Daarbij wordt met de juridische grond gedoeld op de wettelijke grondslag van de bewaring en met de feitelijke gronden op de zware en lichte gronden van de maatregel. Deze gronden dienen in eenvoudige, begrijpelijke taal en zonder vakjargon te worden meegedeeld. Feitelijke en nadere toelichting van de gronden is daarbij niet noodzakelijk.
4.2.
Uitgaande van de aangehaalde vertaling blijkt dat in de Arabische vertaling van de folder staat dat eiser in beroep kan gaan tegen de maatregel van bewaring, maar dat hij dit dient te bespreken met zijn advocaat. De rechtbank volgt eiser in zijn stelling dat hieruit kan worden begrepen dat enkel na raadpleging van een advocaat en dus enkel met hulp van een advocaat beroep kan worden ingesteld tegen de maatregel. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan die vertaling door een beëdigd vertaler te twijfelen. Daarbij ligt het op de weg van de minister om eiser volledig en eenduidig te informeren over de mogelijke rechtsmiddelen. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser met de huidige bewoording onvoldoende ingelicht over het feit dat het ook mogelijk is om zelf - zonder advocaat - in beroep te gaan tegen de maatregel van bewaring. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van een gebrek. De minister heeft op de zitting niet betwist dat er sprake is van een gebrek.
4.3.
Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring niet zonder meer onrechtmatig. Dat is pas het geval als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
4.4.
De belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van de minister uit. De omstandigheid dat in de Arabische vertaling van de informatiefolder onjuist staat vermeld dat een vreemdeling voor het indienen van een beroep eerst met een advocaat dient te overleggen, maakt naar het oordeel van rechtbank niet dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad. Hoewel de Afdeling een termijn heeft gesteld om de folder in orde te maken, is eiser niet voldoende ernstig in zijn belangen geschaad om het beroep te doen slagen. In tegenstelling tot de zaak die bij de Afdeling voorlag is niet in geschil is dat eiser in een taal die hij machtig is schriftelijk op de hoogte is gebracht van de redenen voor inbewaringstelling, van het feit dat er een rechtsmiddel kan worden ingesteld en is hij gewezen op de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand aan te vragen. Verder heeft eiser na de inbewaringstelling beroep ingesteld. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Hiertegenover staat dat het belang van de minister bij oplegging van bewaring, gelet op het risico op onttrekking, gewichtig is. De rechtbank zal dat hieronder nader toelichten. Er is dan ook geen sprake van dat de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De rechtbank ziet in het feit dat de Afdeling de minister al eerder zes maanden de tijd heeft gegeven om de folders überhaupt te laten vertalen geen aanleiding om te komen tot het oordeel dat de belangenafweging ten aanzien van dit nieuw geconstateerde gebrek in de vertaling al in het voordeel van eiser moet uitvallen.
Grondslag
5. De rechtbank stelt vast dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft, omdat hij op 7 mei 2024 een meeromvattende beschikking heeft ontvangen, waarin een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd. Eiser valt daarom onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. De maatregel is op de juiste grondslag opgelegd.
Gronden
6. De rechtbank is van oordeel dat alle zware en lichte gronden in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat dan wel dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
6.1.
De rechtbank oordeelt dat uit de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020 volgt dat, om de gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 3e en 3i aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. [7]
6.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser de feitelijke juistheid van de zware grond 3i niet heeft betwist. De rechtbank oordeelt dat de zware grond 3a feitelijk juist is. Nu eiser geen documenten ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit heeft overgelegd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Dat eiser door Duitsland in het kader van een Dublinoverdracht aan Nederland met een lp [8] Nederland is ingereisd, doet er niet aan af dat hij eerder niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Ook de zware gronden 3b en 3c zijn feitelijk juist. Zo is eiser op 6 mei 2024 met onbekende bestemming vertrokken en heeft hij tot op heden geen gevolg gegeven aan het aan hem opgelegde terugkeerbesluit en de daaruit volgende verplichting om Nederland en het gebied van de EU te verlaten. De zware gronden 3d en 3e zijn ook feitelijk juist, nu eiser geen aantoonbare activiteiten heeft ondernomen om zich alsnog in het bezit te stellen van een identiteitsdocument en in Nederland aanvankelijk een andere naam en nationaliteit heeft doorgegeven. Ook de zware grond 3i is feitelijk juist, nu eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft aangegeven niet te willen terugkeren naar Marokko. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser de lichte gronden 4a, 4c en 4d niet heeft betwist. De gronden kunnen de maatregel dragen.
Lichter middel
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser een lichter middel dan de maatregel van bewaring op te leggen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat, zoals hiervoor is overwogen, de gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding heeft moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid
8. De rechtbank stelt vast dat op 3 maart 2025 een vertrekgesprek met eiser heeft plaatsgevonden. Verder is op 13 maart 2025 een lp voor eiser ontvangen en is deze gebracht na Bureau Boekingen. Inmiddels is er een vlucht geboekt voor 25 maart 2025. De rechtbank ziet gezien dit alles geen reden om te oordelen dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser.
Zicht op uitzetting
9. De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59, van de Vw en het Unierecht indien zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank stelt hierbij voorop dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. De rechtbank heeft gezien de afgegeven lp en de geboekte vlucht geen reden om aan te nemen dat dit in geval van eiser anders is.

Conclusie

10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van
R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Afdelingsuitspraak van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
8.Laissez-passer.