ECLI:NL:RBDHA:2025:4587
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Niet tijdig beslissen op aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
Op 19 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Eiser had zijn aanvraag op 8 augustus 2023 ingediend, en verweerder, de minister van Asiel en Migratie, had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 een beslistermijn van 90 dagen, die verlengd was met drie maanden. Dit betekende dat verweerder uiterlijk op 6 februari 2024 een besluit had moeten nemen. Eiser heeft verweerder op 15 maart 2024 in gebreke gesteld, en het beroep is op 18 februari 2025 ingesteld, wat tijdig was. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat verweerder niet binnen de gestelde termijn had beslist.
Verweerder had verzocht om het beroep pas in behandeling te nemen wanneer de aanvraag aan de beurt zou komen volgens het fifo-principe, dat per 15 januari 2024 werd gehanteerd. De rechtbank wees dit verzoek af, omdat er geen aanleiding was om de behandeling aan te houden. De rechtbank legde verweerder een termijn van twee weken op om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om deze termijn te verlengen in bijzondere gevallen. De rechtbank stelde ook een dwangsom van € 100 per dag vast voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000.
Daarnaast werd vastgesteld dat verweerder aan eiser € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen had verbeurd, en verweerder werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser ter hoogte van € 453,50 en het griffierecht van € 194. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.