In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan op 21 maart 2025 in het beroep van eiser tegen de Minister van Asiel en Migratie. Eiser had eerder een beroep ingesteld dat niet-ontvankelijk werd verklaard wegens prematuur indienen van de ingebrekestelling. Op 10 december 2024 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag, die op 16 mei 2023 was ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is, omdat de termijn van 21 maanden voor het nemen van een besluit was overschreden. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank heeft bepaald dat de minister binnen vier weken na de bekendmaking van de uitspraak een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser is ook in de proceskosten van € 453,50 veroordeeld.