ECLI:NL:RBDHA:2025:4674

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
NL24.30458
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geboortedatum van een Eritrese asielzoeker in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 21 maart 2025, wordt het beroep van een Eritrese asielzoeker beoordeeld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie. De eiser had op 2 november 2021 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij als geboortedatum 2004 had opgegeven. De minister heeft echter de geboortedatum aangepast naar 2000, gebaseerd op informatie uit Italië. De rechtbank behandelt de ontvankelijkheid van het beroep, waarbij wordt vastgesteld dat de eiser belang heeft bij de betwisting van zijn geboortedatum, aangezien dit invloed heeft op zijn verblijfsstatus en eventuele nareis van familieleden. De rechtbank concludeert dat de minister de geboortedatum van eiser terecht heeft vastgesteld op 2000, en dat het beleid omtrent leeftijdsbepaling niet onredelijk is. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom hij de geregistreerde geboortedatum in Italië zwaarder heeft gewogen dan de door eiser opgegeven geboortedatum. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.30458

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], , eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 8 juli 2024. Met dat besluit heeft de minister eisers asielaanvraag van 2 november 2021 ingewilligd. Het beroep richt zich tegen de geregistreerde geboortedatum van eiser.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft beroep op 7 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt van Eritrese nationaliteit te zijn. Op 2 november 2021 heeft hij een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft bij zijn aanvraag als geboortedatum [datum 1] 2004 opgegeven.
3. Bij het aanmeldgehoor is eiser meegedeeld dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd en dat er verder onderzoek naar de leeftijd zal plaatsvinden. Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat eiser in Italië geregistreerd staat met geboortedatum [datum 2] 2000. De minister heeft daarop de geboortedatum in Nederland aangepast naar [datum 2] 2000.
4. Op 27 september 2023 is aan eiser een verblijfsvergunning asiel toegekend, geldig van 2 november 2021 tot 2 november 2026. In dat besluit heeft de minister als geboortedatum van eiser opgenomen: [datum 2] 2000.
5. Beroep tegen dat besluit [1] is door deze rechtbank en deze zittingsplaats bij uitspraak van 18 januari 2024 gegrond verklaard. [2] De rechtbank heeft daarbij het besluit van 27 september 2023 vernietigd voor zover daarin aan eiser de geboortedatum van [datum 2] 2000 is toegekend. De rechtbank oordeelde dat de minister in het besluit niet heeft gemotiveerd waarom hij de door eiser opgegeven geboortedatum niet heeft gevolgd. De rechtbank heeft de minister daarom opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank.
6. Op 8 juli 2024 heeft de minister een nieuw besluitgenomen, waarbij de minister opnieuw is uitgegaan van de in Italië geregistreerde geboortedatum [datum 2] 2000. De minister heeft in het besluit gemotiveerd waarom hij de door eiser opgegeven geboortedatum niet volgt. Volgens de minister is eiser er niet in geslaagd om met zijn verklaringen en de overgelegde documenten te onderbouwen dat hij is geboren op [datum 1] 2004 en dat de in Italië geregistreerde geboortedatum niet juist is.
7. De rechtbank beoordeelt of de minister de geboortedatum van eiser terecht heeft vastgesteld op [datum 2] 2000. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De beroepsgronden
8. Eiser heeft aangevoerd dat de minister zijn verklaringen ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht en dat de minister ten onrechte vasthoudt aan de geboortedatum die in Italië aan hem is toegekend. Eiser stelt dat het beleid omtrent de leeftijdsbepaling onredelijk en juridisch onjuist is. Eiser voelt zich daarbij gesteund door de uitspraak van zittingsplaats Roermond van 25 juni 2024 [3] , waarin – onder meer – is overwogen dat de leeftijdsschouw een onbetrouwbaar instrument van leeftijdsbepaling is. De minister heeft volgens eiser ook onvoldoende gewicht toegekend aan de door hem overgelegde documenten: zijn mobiliteitskaart en een schoolcertificaat.
Ontvankelijkheid beroep
9. De rechtbank beoordeelt eerst (ambtshalve) de ontvankelijkheid van het beroep, meer in het bijzonder of eiser procesbelang heeft, omdat zijn asielaanvraag is ingewilligd. In dat verband moet worden vastgesteld dat eiser belang heeft bij betwisting van persoonsgegevens en daarmee ook bij betwisting van de geboortedatum. Uit een uitspraak van de Afdeling [4] van 17 september 2003 [5] volgt dat een vreemdeling alleen daadwerkelijk over een verblijfsvergunning beschikt, als deze is verleend op basis van de juiste persoonsgegevens. Dit vindt ook steun in de rechtspraak van de Afdeling dat de beoordeling van de redenen voor asielbescherming alleen kan plaatsvinden tegen de achtergrond van de identiteit, nationaliteit en herkomst van een vreemdeling. [6] Eisers leeftijd kan daarnaast van belang zijn bij een eventueel verzoek om nareis van familieleden. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
10. Het beroep is ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt het beroep daarom inhoudelijk.
Twijfel over de door eiser opgegeven leeftijd
11. In WI 2025/1 is uiteengezet hoe de minister handelt bij twijfel aan een opgegeven leeftijd. Uit paragraaf 3.1 volgt dat iedere alleenstaande minderjarige vreemdeling die zijn gestelde minderjarigheid niet kan aantonen met bewijsmiddelen, bij binnenkomst wordt geschouwd door de DISA [7] of de KMar [8] . Daarnaast rapporteert de medewerker van het aanmeldgehoor welk gedrag is waargenomen en neemt deze ook uiterlijke/lichamelijke kenmerken op in het rapport van gehoor. Als sprake is van twijfel of onzekerheid, wordt verder onderzoek gedaan naar de leeftijd.
12. Verweerders beleid over de leeftijdsbepaling, zoals neergelegd in paragraaf C1/2.2, is door de Afdeling niet onredelijk bevonden. [9] De rechtbank ziet in de beroepsgronden geen reden om het huidige beleid als onjuist of kennelijk onredelijk te bestempelen of om te oordelen dat de minister bij twijfel over de gestelde minderjarigheid geen nader onderzoek mag doen naar de leeftijd van de vreemdeling. De rechtbank leidt uit de door eiser aangehaalde uitspraak van zittingsplaats Roermond ook niet af dat die zittingsplaats heeft geoordeeld dat bij twijfel over de opgegeven leeftijd geen nader onderzoek mag plaatsvinden. De rechtbank leest in de uitspraak (rechtsoverweging 40) dat de minister moet uitgaan van de verklaringen van de vreemdeling over de leeftijd, indien de vreemdeling consistente verklaringen aflegt en voldoende inspanningen heeft geleverd om bewijsmiddelen te verkrijgen. Of eiser in dit geval voldoende inspanningen heeft geleverd om documenten te verkrijgen ter onderbouwing van de opgegeven leeftijd of geboortedatum en of hij consistente verklaringen daarover heeft afgelegd, zal hierna worden beoordeeld.
13. Uit het dossier blijkt dat zowel de gehoormedewerker als de AVIM bij de schouw heeft geconcludeerd dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd. In het rapport van het aanmeldgehoor [10] is overeenkomstig de werkinstructie gerapporteerd welke lichamelijke kenmerken zijn opgevallen en welk gedrag is waargenomen. De gehoormedewerker heeft aan het einde van het aanmeldgehoor aan eiser meegedeeld dat er verder onderzoek naar de leeftijd zal plaatsvinden. De minister heeft vervolgens informatie ingewonnen bij de Italiaanse autoriteiten op grond van artikel 34 van de Dublinverordening. [11] Uit die informatie is gebleken dat eiser in Italië is geregistreerd met de geboortedatum [datum 2] 2000.
Heeft de minister de juiste geboortedatum geregistreerd?
14. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat hij, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ervan uit mag gaan dat de registratie van de geboortedatum in Italië zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat de registratie aldaar niet juist is.
15. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 9 oktober 2024 [12] geoordeeld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het Unierecht van fundamenteel belang is, maar dat het niet van toepassing is als de minister bij de beoordeling van de leeftijd van een vreemdeling de leeftijdsregistratie in een andere EU-lidstaat betrekt. Daarmee is de Afdeling teruggekomen van haar oordeel in eerdere rechtspraak. De minister mag dus niet zonder meer uitgaan van de juistheid van de geregistreerde leeftijd van eiser in Italië. Dit betekent niet dat geen gewicht toekomt aan een leeftijdsregistratie in een andere lidstaat bij de beoordeling van de leeftijd van een vreemdeling. Het uitgangspunt is nog steeds dat het aan de vreemdeling is om zijn identiteit aannemelijk te maken. De leeftijd van een vreemdeling zal moeten worden beoordeeld met toepassing van het nationale bestuursrechtelijke bewijsrecht, met inachtneming van wat daarover aanvullend in het Unierecht is bepaald. Daarbij zal de minister steeds zorgvuldig moeten onderzoeken en deugdelijk moeten motiveren welk gewicht hij aan een bepaalde registratie toekent en waarom. Ook zal hij zo mogelijk moeten toelichten waarop de leeftijdsregistratie is gebaseerd. De minister zal steeds alle feiten en omstandigheden moeten meewegen bij het beoordelen van de leeftijd van een vreemdeling die stelt minderjarig te zijn.
16. De minister heeft in het verweerschrift toegelicht dat hij, ook na de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling, bij zijn standpunt blijft dat terecht is uitgegaan van de geregistreerde geboortedatum van eiser in Italië. De minister stelt zich op het standpunt dat hij in het bestreden besluit deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij aan de Italië geregistreerde geboortedatum zwaarder gewicht heeft toegekend dan aan de door eiser in Nederland opgegeven geboortedatum. De minister heeft zwaar gewicht toegekend aan de omstandigheid dat eiser de in Italië geregistreerde geboortedatum zelf heeft opgegeven. De verklaring achteraf dat eiser zou zijn flauwgevallen tijdens de registratie in Italië en dat de geboortedatum daardoor verkeerd is geregistreerd, acht de minister niet plausibel. Ook is de rechtbank niet gebleken dat eiser heeft getracht de Italiaanse registratie op enig moment te corrigeren. Daarbij heeft de minister ook meegewogen dat eiser de in Nederland opgegeven geboortedatum niet heeft onderbouwd met documenten. De minister hecht weinig waarde aan de overgelegde Eritrese mobiliteitskaart, omdat dit niet een door de Eritrese overheid afgegeven identificerend document betreft. Ook kan de mobiliteitskaart volgens de minister niet worden geaccepteerd als een indicatief document, omdat op de kaart geen geboortedatum staat. Op de kaart staat een leeftijd van 16 jaar en, gelet op de tevens vermelde looptijd van 30 mei 2018 tot 20 september 2019, stemt dat niet overeen met de door eiser gestelde geboortedatum in 2004. De overgelegde kopie van het schoolcertificaat kan volgens de minister ook niet worden geaccepteerd als een indicatief document, aangezien het een kopie betreft en dit niet kan worden onderzocht door Bureau Documenten.
17. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat de in het bestreden besluit gegeven motivering voldoet aan de eisen die de Afdeling in haar uitspraak van 9 oktober 2024 heeft gesteld. De minister heeft voldoende inzichtelijk gemotiveerd welk gewicht hij aan de in Italië geregistreerde geboortedatum heeft toegekend en waarom. De minister heeft ook voldoende gemotiveerd waarom de Eritrese mobiliteitskaart niet de door hem in Nederland opgegeven geboortedatum onderbouwt.
18. De minister heeft onder de gegeven omstandigheden doorslaggevend gewicht mogen toekennen aan de in Italië geregistreerde geboortedatum [datum 2] 2000.
19. De minister heeft daaraan in het verweerschrift nog toegevoegd, niet ten onrechte, dat eiser ook na het indienen van zijn asielaanvraag in Nederland wisselend heeft verklaard over zijn geboortedatum. Eiser heeft namelijk meermaals verklaard dat hij is geboren op [datum 1] 2005. [13] De minister heeft ook kennisgenomen van de correcties en aanvullingen op het rapport nader gehoor, waarin eiser heeft gesteld dat de geboortedatum [datum 1] 2004 moet worden aangehouden en heeft aangegeven niet precies te weten wanneer hij is geboren is, maar dat hij dit enkel van zijn moeder heeft vernomen. De minister heeft echter kunnen overwegen dat dit geen afdoende verklaring is voor de wisselende verklaringen die eiser heeft afgelegd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser bij het nader gehoor stellig heeft verklaard dat het 2005 moet zijn: “Mijn moeder weet het precies en dat is 2005. In Italië weten ze niet hoe het zit. Ik had echt 2005 ingevuld.”

Conclusie en gevolgen

20. De minister heeft in het bestreden besluit terecht de geboortedatum [datum 2] 2000 opgenomen. Het beroep is ongegrond.
21. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 21 maart 2025 door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL23.33613
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:292.
7.Dienst Identificatie en Screening Asielzoekers, voorheen Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM).
8.Koninklijke Marechaussee.
9.Zie de uitspraak van 2 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3147).
10.Pagina 14 van 16.
11.Verordening nr. (EU) 604/2013.
13.Zie rapport aanmeldgehoor p. 3 en rapport nader gehoor p. 10.