ECLI:NL:RBDHA:2025:4767

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
NL24.15965
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling ingangsdatum verblijfsvergunning asiel en proceskostenvergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning asiel beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning, die door de minister van Asiel en Migratie was vastgesteld op 16 juni 2023. Eiser stelt dat de ingangsdatum moet zijn 12 juni 2023, de datum waarop hij zich als asielzoeker heeft gemeld in Ter Apel, zoals blijkt uit de overgelegde loopbrief. De rechtbank heeft de minister de gelegenheid gegeven om schriftelijk te reageren op de uitspraak van de Afdeling over de betekenis van de loopbrief voor de ingangsdatum van de verblijfsvergunning. De minister heeft echter betoogd dat het tijdsverschil van vier dagen tussen de melding van de asielwens en de indiening van het aanvraagformulier M35-H te klein is om een inhoudelijke beoordeling te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelt echter dat eiser wel degelijk belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling, omdat een eerdere ingangsdatum van invloed kan zijn op latere verblijfsaanvragen.

De rechtbank komt tot de conclusie dat de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning onterecht heeft vastgesteld. Volgens de Afdelingsuitspraak van 20 januari 2025 moet de ingangsdatum worden vastgesteld op de datum waarop de asielwens is geuit, in dit geval 12 juni 2023. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de minister en stelt zelf de ingangsdatum vast op 12 juni 2023. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser ter hoogte van € 907,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15965

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. G. Douma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de inwilliging van zijn asielaanvraag. Het beroep richt zich tegen de ingangsdatum van de verblijfsvergunning.
1.1.
De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de uitspraak van de Afdeling [1] over de betekenis van de loopbrief voor de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel. [2] De minister heeft hierop gereageerd.
1.2.
Eiser is vervolgens in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de reactie van de minister. Eiser heeft hier geen gebruik van gemaakt.
1.3.
De rechtbank heeft partijen bericht dat zij een zitting niet nodig acht en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. De rechtbank heeft het beroep daarom niet op zitting behandeld en heeft het onderzoek hierbij gesloten. [3]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van eiser juist heeft vastgesteld aan de hand van zijn beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Waar gaat de zaak over?
3. Bij het bestreden besluit van 14 maart 2024 heeft de minister aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 16 juni 2023. Eiser is het niet eens met deze ingangsdatum en heeft betoogd dat de verblijfsvergunning verleend moet worden met ingang van 12 juni 2023. Hij heeft zich op die datum namelijk gemeld als asielzoeker in Ter Apel. Dat blijkt uit de overgelegde loopbrief, afgegeven op 12 juni 2023. Ter onderbouwing heeft eiser gewezen op Unierechtelijke bepalingen, op nationale rechtspraak en op arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Procesbelang
4.
De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser geen actueel en reëel belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Het verschil tussen de datum waarop eiser de asielwens heeft geuit en de datum van het indienen van het aanvraagformulier M35-H is namelijk 4 dagen. Dit tijdsverschil is volgens de minister zo klein dat de aanpassing van de ingangsdatum voor eiser niet van feitelijke betekenis is. De minister vindt daarom dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk moet verklaren.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep en aanpassing van de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning. Niet is uitgesloten dat een eerdere ingangsdatum van betekenis is voor latere verblijfsaanvragen of andere verstrekkingen. De rechtbank betrekt in dit verband dat de Afdeling in haar uitspraak van 20 januari 2025 niet heeft geoordeeld dat het tijdsverschil tussen het kenbaar maken van de asielwens en het M35-H formulier van belang is voor het bepalen van de ingangsdatum. [4] De rechtbank behandelt het beroep daarom inhoudelijk.
Ingangsdatum
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser terecht betoogd dat de minister in het bestreden besluit een verkeerde ingangsdatum van de verblijfsvergunning heeft vastgesteld. Er is ten onrechte uitgegaan van de datum waarop eiser het aanvraagformulier (M35-H) heeft ingediend. Volgens de Afdelingsuitspraak van 20 januari 2025 volgt uit de wet [5] en het Unierecht dat de asielaanvraag is ingediend op het moment dat een vreemdeling in persoon bij de autoriteiten zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt. Uit de door eiser overgelegde loopbrief blijkt dat hij dat op 12 juni 2023 heeft gedaan. Daarom had de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning moeten vaststellen op 12 juni 2023. Dit betekent dat de beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de ingangsdatum 16 juni 2023, omdat dit in strijd is met artikel 44, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Uit het oogpunt van definitieve geschilbeslechting en gezien het verzoek van de minister, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast te stellen op 12 juni 2023. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit, op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
7. De minister moet de proceskosten vergoeden. Deze vergoeding bedraagt € 907,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding om een lagere wegingsfactor toe te passen. Hoewel het geschil zich beperkt tot de ingangsdatum van de verblijfsvergunning, is dit volgens de rechtbank geen aanknopingspunt om te kiezen voor een lagere wegingsfactor.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 14 maart 2024, voor zover daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is vastgesteld op 16 juni 2023;
  • stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast op 12 juni 2023;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 14 maart 2024, voor zover dat is vernietigd;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend
binnen 4 wekenna de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.Uitspraak van 20 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:159.
3.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.
4.Zie ECLI:NL:RVS:2025:159, herhaald op 10 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:489.
5.Zie artikel 44, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.