ECLI:NL:RBDHA:2025:479

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
NL24.52277
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die op 31 december 2024 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan eiser, die de Algerijnse nationaliteit claimt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich niet aan de Vreemdelingenwet heeft gehouden en dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser en dat er zicht op uitzetting naar Algerije is. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de stelling dat hij al bijna zes maanden in detentie zit, verworpen. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om de maatregel van bewaring onrechtmatig te achten en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.52277

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. F.A. Broersma),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Inleiding

1. De minister heeft op 31 december 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen en bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

2. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
Op de zitting heeft de minister lichte grond 4b laten vallen.
3.2.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3.3.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf. Eiser heeft op 7 juni 2023 een meeromvattende beschikking ontvangen waarin ook een terugkeerbesluit besloten ligt.
Gronden
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank ziet ook ambtshalve toetsend geen aanleiding voor het oordeel dat de gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 3i, 4a en 4c in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Ook bestaat voldoende grond voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De rechtbank laat de bespreking van de rechtmatigheid van grond 4d daarom onbesproken.
Lichter middel
7. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Door de minister is eiser erop gewezen dat, mochten zich medische omstandigheden voordoen, alle medische faciliteiten in het detentiecentrum Rotterdam aanwezig zijn. Eiser heeft verder geen persoonlijke belangen of medische omstandigheden kenbaar gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser een lichter middel op te leggen. De stelling van eiser dat een verzwaarde belangenafweging moet worden gemaakt omdat hij al bijna zes maanden in detentie zit volgt de rechtbank niet. De rechtbank stelt vast dat eiser op 19 augustus 2024 in bewaring is gesteld en de tussenliggende periode in strafrechtelijke detentie heeft doorgebracht. De minister is nog niet gehouden een verzwaarde belangenafweging te maken, deze afweging moet plaatsvinden voor 15 februari 2025.
Voortvarendheid
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling in ieder geval voldoende voortvarend is. De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die aanleiding geven hiervan af te wijken. De rechtbank constateert dat de minister op de derde dag van de inbewaringstelling een eerste uitzettingshandeling heeft verricht, namelijk het houden van een vertrekgesprek op 2 januari 2025.
Zicht op uitzetting
9. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije niet ontbreekt. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2024 en 15 juli 2024, waarin zij heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting naar Algerije niet (meer) ontbreekt. [1] De minister heeft ter zitting cijfers ten aanzien van het zicht op uitzetting naar Algerije overgelegd. In de periode van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2024 zijn er 572 laissez-passer (lp)’s aangevraagd, 247 presentaties gepland, 129 vreemdelingen gepresenteerd, hebben er 278 nationaliteitsbevestigingen plaatsgevonden, zijn er 125 lp’s verkregen en hebben er 107 uitzettingen plaatsgevonden. In het specifieke geval van eiser is een lp-traject opgestart waarbij niet is gebleken dat de Algerijnse autoriteiten hebben aangegeven geen lp voor eiser te zullen afgeven. Er is om deze reden al zicht op uitzetting. Daar komt bij dat op eiser de rechtsplicht rust om Nederland te verlaten. [2] Deze plicht brengt onder meer met zich mee dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. Nu in ieder geval de Algerijnse autoriteiten medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten, is er geen grond voor het oordeel dat zij, als eiser zijn medewerking verleent, geen lp op zijn naam willen verstrekken.

Conclusie en gevolgen

10. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Wat eiser verder naar voren heeft gebracht, geeft ook geen aanleiding om de bewaring onrechtmatig te achten.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85 en van 2 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2210.