3.3.Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf. Eiser heeft op 7 juni 2023 een meeromvattende beschikking ontvangen waarin ook een terugkeerbesluit besloten ligt.
Gronden
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank ziet ook ambtshalve toetsend geen aanleiding voor het oordeel dat de gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 3i, 4a en 4c in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Ook bestaat voldoende grond voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De rechtbank laat de bespreking van de rechtmatigheid van grond 4d daarom onbesproken.
Lichter middel
7. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Door de minister is eiser erop gewezen dat, mochten zich medische omstandigheden voordoen, alle medische faciliteiten in het detentiecentrum Rotterdam aanwezig zijn. Eiser heeft verder geen persoonlijke belangen of medische omstandigheden kenbaar gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser een lichter middel op te leggen. De stelling van eiser dat een verzwaarde belangenafweging moet worden gemaakt omdat hij al bijna zes maanden in detentie zit volgt de rechtbank niet. De rechtbank stelt vast dat eiser op 19 augustus 2024 in bewaring is gesteld en de tussenliggende periode in strafrechtelijke detentie heeft doorgebracht. De minister is nog niet gehouden een verzwaarde belangenafweging te maken, deze afweging moet plaatsvinden voor 15 februari 2025.
Voortvarendheid
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling in ieder geval voldoende voortvarend is. De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die aanleiding geven hiervan af te wijken. De rechtbank constateert dat de minister op de derde dag van de inbewaringstelling een eerste uitzettingshandeling heeft verricht, namelijk het houden van een vertrekgesprek op 2 januari 2025.
Zicht op uitzetting
9. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije niet ontbreekt. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2024 en 15 juli 2024, waarin zij heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting naar Algerije niet (meer) ontbreekt.De minister heeft ter zitting cijfers ten aanzien van het zicht op uitzetting naar Algerije overgelegd. In de periode van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2024 zijn er 572 laissez-passer (lp)’s aangevraagd, 247 presentaties gepland, 129 vreemdelingen gepresenteerd, hebben er 278 nationaliteitsbevestigingen plaatsgevonden, zijn er 125 lp’s verkregen en hebben er 107 uitzettingen plaatsgevonden. In het specifieke geval van eiser is een lp-traject opgestart waarbij niet is gebleken dat de Algerijnse autoriteiten hebben aangegeven geen lp voor eiser te zullen afgeven. Er is om deze reden al zicht op uitzetting. Daar komt bij dat op eiser de rechtsplicht rust om Nederland te verlaten.Deze plicht brengt onder meer met zich mee dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. Nu in ieder geval de Algerijnse autoriteiten medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten, is er geen grond voor het oordeel dat zij, als eiser zijn medewerking verleent, geen lp op zijn naam willen verstrekken.