ECLI:NL:RBDHA:2025:4833

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
NL24.47843
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag van eiser uit Syrië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 25 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag behandeld. Eiser had op 12 augustus 2023 een aanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie had niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes maanden beslist. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn op 12 november 2024 is geëindigd en dat eiser de minister op 14 november 2024 rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Op het moment van indienen van het beroep op 2 december 2024 waren er meer dan twee weken verstreken sinds deze ingebrekestelling. Hierdoor is het beroep ontvankelijk en gegrond verklaard.

De rechtbank oordeelt dat de minister alsnog een besluit op de asielaanvraag van eiser moet nemen, met een uiterste datum van 7 juli 2025, of binnen acht weken na het eindigen van het Besluit- en Vertrekmoratorium (BVM) dat op 11 december 2024 is ingesteld voor vreemdelingen uit Syrië. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast worden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 453,50, die de minister moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.47843

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 12 augustus 2023.
2. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Partijen hebben hier mee ingestemd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en het beroep dus niet heeft behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

3. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
4. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald, dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken, nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
5. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw is de termijn met negen maanden verlengd.
6. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van eisers asielaanvraag op
12 november 2024 is geëindigd. Eiser heeft de minister om die reden op 14 november 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld en op het moment van het indienen van onderhavig beroep op 2 december 2024 waren sindsdien meer dan twee weken verstreken.
7. Het is beroep ontvankelijk en gegrond.
8. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) alleen een rechterlijke dwangsom opleggen. [1] Daarnaast zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de minister alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser.
9. De Afdeling heeft het 8+8-wekenmodel passend geacht. [2] De rechtbank ziet echter in dit geval aanleiding van dit model af te wijken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. De minister heeft met het besluit van 11 december 2024, in werking getreden op 14 december 2024, een Besluit- en Vertrekmoratorium (BVM) ingesteld voor vreemdelingen uit Syrië, waarmee de beslistermijn voor lopende asielaanvragen is verlengd tot ten hoogste 21 maanden. [3] Dat is in geval van eiser 12 mei 2025. De rechtbank bepaalt daarom dat de minister binnen acht weken na het verstrijken van de 21 maanden uit de Procedurerichtlijn [4] een beslissing op de aanvraag bekend moet maken, tenzij het BVM eerder eindigt dan 21 maanden na de aanvraag. In dat laatste geval dient de minister binnen acht weken na het eindigen van het BVM een besluit op de aanvraag bekend te maken.
10. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een (rechterlijke) dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt een maximum van
€ 7.500,-.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, de minister voor 7 juli 2025, of - indien het BVM eerder eindigt dan 12 mei 2025 - binnen acht weken na het eindigen van het BVM, alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken en aan de minister een dwangsom wordt opgelegd.
12. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om uiterlijk 7 juli 2025 alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien het BVM eerder eindigt dan 12 mei 2025 dient de minister binnen acht weken na het eindigen van het BVM een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde datum overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.A. Smit, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353.
2.Zie de uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
3.Besluit van 11 december 2024 tot het instellen van een besluitmoratorium en een vertrekmoratorium voor vreemdelingen afkomstig uit Syrië (
4.Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.