In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 21 maart 2025, wordt het beroep van een Ethiopische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. De eiser, die van Ethiopische nationaliteit is, heeft op 2 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag werd op 4 november 2024 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2025 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.
De rechtbank beoordeelt de asielmotieven van de eiser, die onder andere gedwongen rekrutering door de overheid, deelname aan demonstraties en de (toegedichte) betrokkenheid bij de OLA omvatten. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van de eiser over zijn nationaliteit en deelname aan demonstraties geloofwaardig zijn, maar dat de gedwongen rekrutering en de betrokkenheid bij de OLA niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag van de eiser ten onrechte heeft afgewezen, omdat de motivering van de afwijzing onvoldoende is.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van de eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van €1.814,-.