In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de proceskostenvergoeding in een verkeersboetezaak. Betrokkene had beroep ingesteld tegen een opgelegde verkeersboete, waarbij de officier van justitie het beroep gegrond verklaarde en een proceskostenvergoeding toekende op basis van artikel 13a, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De gemachtigde van betrokkene, M.J.M. Bergers van Boete.nu, betwistte de toepassing van dit artikel en verwees naar een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 december 2024, waarin werd gesteld dat artikel 13a, tweede lid, Wahv buiten toepassing moet worden verklaard vanwege mogelijke strijd met discriminatieverboden.
De kantonrechter heeft de argumenten van de gemachtigde gevolgd en geconcludeerd dat de toepassing van artikel 13a, tweede lid, Wahv in deze context niet gerechtvaardigd is. De rechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende objectieve en redelijke rechtvaardiging is voor het verschil in behandeling van Wahv-zaken ten opzichte van andere bestuursrechtelijke procedures. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie vernietigd en de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 821,75, waarbij rekening is gehouden met eerder toegekende kosten.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming en de risico's van discriminatie in de toepassing van proceskostenvergoedingen. De kantonrechter heeft de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene, en het beroep is gegrond verklaard.