ECLI:NL:RBDHA:2025:4958

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
NL25.10699
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht met betrekking tot vreemdelingen

Op 15 januari 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser een maatregel van bewaring opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft eerder op 6 februari 2025 een uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. Tijdens de zitting op 18 maart 2025 is het beroep behandeld, waarbij zowel eiser als de minister vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring opnieuw getoetst, waarbij zij heeft gekeken naar de voortvarendheid van de minister in het uitzettingsproces en of er zicht op uitzetting bestaat. Eiser betoogde dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting en dat er geen zicht op uitzetting is, omdat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor zijn uitzetting naar Algerije of Marokko. De rechtbank oordeelde echter dat het aanvullend terugkeerbesluit van 10 februari 2025, waarin deze landen zijn opgenomen, als een voldoende concreet aanknopingspunt kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser en dat er zicht op uitzetting bestaat. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10699

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.I. Vennik),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. K. Nuninga).

Procesverloop

De minister heeft op 15 januari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft deze maatregel al eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 6 februari 2025. [1]
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2025, met behulp van een beeldverbinding, op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [2]
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 6 februari 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 4 februari 2025) rechtmatig is.
Handelt de minister voldoende voortvarend en bestaat er zicht op uitzetting?
3. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting en dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Eiser betoogt dat de indiening van de laissez-passer (lp)-aanvragen bij de autoriteiten van Algerije en Marokko geen handelingen zijn die gericht zijn op zijn uitzetting. Volgens eiser zijn er namelijk geen concrete aanknopingspunten dat hij uit Algerije of Marokko afkomstig is, aangezien hij altijd consistent heeft verklaard dat hij uit Libië komt. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van de Afdeling [3] waaruit volgt dat er een aanknopingspunt moet zijn voordat een lp-traject wordt opgestart. Eiser voert aan dat de minister niet heeft onderbouwd dat een concreet aanknopingspunt voor Algerije of Marokko bestaat en er daarom ook geen sprake is van een reëel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn.
3.1.
Op 10 februari 2025 heeft de minister een aanvullend terugkeerbesluit genomen. In dit aanvullend terugkeerbesluit wordt het eerdere terugkeerbesluit uitgebreid met de landen Marokko en Algerije als landen van terugkeer, waarbij eiser ook voorafgaand is gehoord. Tegen dit aanvullend terugkeerbesluit is binnen de daarvoor bestemde termijn geen rechtsmiddel aangewend en dit besluit staat daarmee in rechte vast. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht stelt dat het aanvullend terugkeerbesluit van 10 februari 2025 als concreet aanknopingspunt kan worden aangemerkt. Voor zover eiser het niet eens is met het genomen aanvullend terugkeerbesluit is de rechtbank van oordeel dat de bewaringsrechter zich niet mag uitlaten over de rechtmatigheid van dit aanvullend terugkeerbesluit. [4]
3.2.
Nu het aanvullend terugkeerbesluit kan worden aangemerkt als een voldoende concreet aanknopingspunt, is de rechtbank van oordeel dat de minister met het aanvragen van de lp’s bij de autoriteiten van Algerije en Marokko voldoende voortvarend werkt aan eisers uitzetting en er zicht op uitzetting bestaat. Uit de voortgangsrapportage van 6 maart 2025 volgt dat de minister, nadat het aanvullend terugkeerbesluit op 10 februari 2025 was opgelegd, op 11 februari 2025 een lp-aanvraag heeft verzonden naar Algerije en op 14 februari 2025 naar Marokko. Op 27 februari 2025 heeft de minister bij de autoriteiten van Algerije, Marokko en Libië gerappelleerd in verband met deze openstaande lp-aanvragen. Daarnaast heeft er op 20 februari 2025 een vertrekgesprek plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is dit voldoende voortvarend. Daarnaast zijn er geen aanwijzingen in het dossier dat er geen lp verstrekt zal worden aan eiser. Hierdoor bestaat er zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [5]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag, zp. Arnhem, 6 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:1493.
2.Op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
3.ABRvS 30 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1618, r.o. 3.
4.ABRvS 12 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4578, r.o. 3.1.
5.ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.