In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. G.J. Dijkman, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie vanwege het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister ontving de aanvraag op 28 oktober 2023 en had volgens de wet binnen zes maanden moeten beslissen. Deze termijn werd echter met negen maanden verlengd, waardoor de minister tot 28 juli 2024 de tijd had om te beslissen. Eiser heeft de minister op 30 januari 2025 in gebreke gesteld, omdat er na de verlengde termijn nog steeds geen besluit was genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat eiser niet tijdig is gehoord over zijn asielmotieven en de minister niet binnen de gestelde termijn heeft beslist.
De rechtbank legt de minister een termijn op van zestien weken om alsnog een besluit te nemen. Daarnaast moet de minister binnen acht weken na de uitspraak een gehoor afnemen over de asielmotieven van eiser en binnen acht weken daarna een besluit bekendmaken. De rechtbank verbindt aan deze uitspraak een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten, vastgesteld op € 453,50, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 18 maart 2025.