In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp, waarbij eiser een last onder dwangsom is opgelegd. Deze last houdt in dat eiser binnen zes weken een zeecontainer en een onderheide fundering van zijn perceel moet verwijderen, onder straffe van een dwangsom van € 5.000,- per week met een maximum van € 50.000,-. De rechtbank oordeelt dat de zeecontainer en de fundering als bouwwerken zijn aan te merken en dat het college terecht heeft geoordeeld dat er sprake is van een overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de planregels. Eiser heeft betoogd dat de zeecontainer geen bouwwerk is en dat de begunstigingstermijn te kort is, maar de rechtbank verwerpt deze argumenten. De rechtbank oordeelt dat de hoogte van de dwangsommen niet onevenredig is en dat het college niet onterecht heeft geweigerd om de begunstigingstermijn te verlengen. Hoewel er een gebrek is in de verslaglegging van de hoorzitting, passeert de rechtbank dit gebrek op grond van artikel 6:22 van de Awb, omdat niet aannemelijk is dat eiser hierdoor is benadeeld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bepaalt dat het college het griffierecht en de proceskosten aan eiser moet vergoeden.