ECLI:NL:RBDHA:2025:5141

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
NL25.2307
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 27 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 16 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag volgens de Dublinverordening. Eiser, van Turkse nationaliteit, heeft zijn bezwaren tegen deze overdracht niet voldoende onderbouwd, waardoor de rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Tijdens de zitting op 17 maart 2025 is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat er nog procesbelang is, ondanks dat eiser op 27 februari 2025 met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank concludeert dat de minister in het voornemen en het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag van eiser niet in behandeling wordt genomen. De rechtbank wijst erop dat de argumenten van eiser niet voldoende zijn om het besluit te weerleggen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige motivering in asielprocedures en bevestigt de verantwoordelijkheid van andere lidstaten onder de Dublinverordening.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2307

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Turkse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. F. van Dijk),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 16 januari 2025 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder zaaknummer NL25.2308. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland op 26 november 2024 bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek op 27 november 2024 op grond van artikel 18, eerste lid en onder b van de Dublinverordening aanvaard.
Procesbelang
5. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep. Deze vraag is ingegeven door de op 6 maart 2025 aan het dossier gevoegde brief van de minister. In die brief verwijst de minister een melding van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, waaruit blijkt dat eiser op 27 februari 2025 met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft op 13 maart 2025 aan de rechtbank laten weten nog contact met eiser te hebben en dat er volgens hem nog procesbelang bestaat. Nu de gemachtigde met eiser contact heeft over de voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt, oordeelt de rechtbank dat ervan uit gegaan moet worden dat de behandeling van het beroep voor eiser van feitelijke betekenis is. De rechtbank moet er daarom vanuit gaan dat er nog sprake is van procesbelang. [2]
Herhaling zienswijze
6. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De minister is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de minister daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is, niet bespreken.
Motivatie van het voornemen
7. Eiser voert aan dat het voornemen is gebaseerd op een standaardmodel en onvoldoende is toegesneden op het individuele relaas van eiser. Er is niet ingegaan op de tijdens het Dublingehoor gegeven bezwaren van eiser tegen een overdracht aan Oostenrijk. De besluitvorming is hierdoor onvoldoende gemotiveerd. Eiser kan zich niet vinden in de stelling van de minister dat het voornemen een voorbereidingshandeling is en vindt steun hiervoor in de parlementaire geschiedenis waar wordt gesproken over een ontwerpbeschikking. De minister dient in het voornemen in te gaan op de individuele omstandigheden en bezwaren van eiser en niet pas in het bestreden besluit, zodat het een rechter in een gerechtelijke procedure direct bij aanvang duidelijk is wat het standpunt van de minister is. Dit wordt volgens eiser in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 november 2023 [3] miskend.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank constateert dat het voornemen aan de daaraan gestelde vereisten voldoet, omdat het de dragende overwegingen bevat. Zo heeft de minister in het voornemen gemotiveerd waarom Oostenrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag en waarom geen toepassing is gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. In het voornemen is daarnaast aangegeven dat de verklaringen van eiser over wat hij in Oostenrijk heeft meegemaakt, niet leiden tot de conclusie dat Oostenrijk zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Overigens kan het enkele feit dat niet alle afzonderlijke bezwaren van eiser uit het aanmeldgehoor kenbaar zijn betrokken bij een voornemen, op zichzelf niet leiden tot vernietiging van een bestreden besluit. De rechtbank verwijst in dat kader naar de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023. Dat eiser zich niet kan vinden in deze uitspraak, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.
Motivatie van het bestreden besluit
8. Eiser stelt daarnaast dat de minister ook in het bestreden besluit nalatig blijft. In het besluit wordt aangegeven dat de door eiser in het Dublingehoor kenbaar gemaakte bezwaren, de correcties en aanvullingen daarop en hetgeen in de zienswijze is aangevoerd, in het besluit zullen worden behandeld. Eiser treft de behandeling hiervan echter niet aan in het bestreden besluit.
8.1.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. In het bestreden besluit is aangegeven dat alle bezwaren van eiser tegen een overdracht aan Oostenrijk zijn getoetst en er wordt voldoende uiteengezet waarom de asielaanvraag van eiser niet in behandeling wordt genomen. De rechtbank overweegt dat eiser niet heeft toegelicht welke door hem in het aanmeldgehoor of in de zienswijze aangedragen omstandigheden niet in het bestreden besluit zijn betrokken. Ook in beroep heeft eiser geen inhoudelijke beroepsgronden tegen de overdracht aan Oostenrijk ingediend.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.