In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Rinkes, beroep ingesteld tegen de Minister van Asiel en Migratie omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister ontving de aanvraag op 9 oktober 2023 en had uiterlijk binnen zes maanden moeten beslissen. Deze termijn werd echter met negen maanden verlengd, waardoor de beslissing uiterlijk in juli 2024 had moeten plaatsvinden. Eiser heeft de minister op 12 januari 2025 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep, wat de rechtbank aanleiding gaf om het beroep als gegrond te beschouwen.
De rechtbank oordeelt dat de minister binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen, maar gezien de omstandigheden, waaronder het feit dat eiser nog niet is gehoord over zijn asielmotieven, wordt een langere termijn opgelegd. De rechtbank volgt het 8+8-wekenmodel, wat betekent dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een gehoor moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten van € 453,50 toegekend.
De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka en is openbaar gemaakt op 25 maart 2025. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en legt de minister de verplichting op om binnen zestien weken een besluit bekend te maken.