ECLI:NL:RBDHA:2025:5186

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
NL25.10352
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres, een Nigeriaanse vrouw, tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen op grond van de Dublinverordening, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres heeft op 18 maart 2025 haar zaak gepresenteerd, bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat er geen concrete aanwijzingen zijn dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen niet zal nakomen. Eiseres heeft aangevoerd dat de asielprocedure in Frankrijk gebrekkig is en dat zij vreest voor haar veiligheid bij terugkeer. De rechtbank stelt echter vast dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat er een vermoeden is dat Frankrijk zijn verplichtingen nakomt. Eiseres heeft niet voldoende bewijs geleverd om dit vermoeden te weerleggen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 27 maart 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10352
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , eiseres
(gemachtigde: mr. B.A. Palm),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. S. Kowsari).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiseres stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1990. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 3 maart 2025 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, A. Madu als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening (Dvo). Op grond van de Dvo neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Standaard voornemen
5. Eiseres voert aan dat de minister gebruik heeft gemaakt van een standaard voornemen. De door eiseres naar voren gebrachte bezwaren tegen overdracht aan Frankrijk zijn ten onrechte niet gemotiveerd betrokken in het voornemen. De minister heeft vervolgens in het bestreden besluit op geen enkele wijze gemotiveerd waarom een standaard voornemen in deze zaak wel voldoet en schendt daarmee de uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voortvloeiende motiveringsplicht.
6. De rechtbank volgt eiseres in haar stelling dat de minister in het voornemen niet expliciet is ingegaan op de verklaringen die eiseres heeft afgelegd. Het voornemen is echter een voorbereidingshandeling en dient als aankondiging van wat de minister van plan is te gaan beslissen, namelijk het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres en de voorgenomen overdracht aan Frankrijk. Vervolgens is eiseres in de gelegenheid gesteld om in een zienswijze hierop te reageren. In het besluit is de minister ingegaan op alle relevante elementen die tot het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag hebben geleid. Verder is in het bestreden besluit kenbaar ingegaan op de verklaringen van eiseres en wat zij in de zienswijze heeft aangevoerd. De beroepsgrond slaagt niet.

Interstatelijk vertrouwensbeginsel

7. Eiseres stelt dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk. Hiertoe voert eiseres aan dat de asielprocedure en opvang van asielzoekers niet voldoen aan de daartoe te stellen eisen. Er is sprake van ernstige tekortkomingen. Ook zijn er zorgen over de beperkte toegang tot rechtsbijstand. De minister geeft aan dat eiseres zich moet wenden tot de autoriteiten. Maar de vraag is in hoeverre dit succesvol zal zijn, aangezien er beperkte toegang tot rechtsbijstand is. Eiseres vreest dan ook, alles in samenhang gezien, voor een situatie als bedoeld in artikel 3 van het EVRM, artikel 4 van het Handvest, artikel 3 en 16 van het CAT bij overdracht aan Frankrijk.
8. De rechtbank stelt voorop dat de minister in zijn algemeenheid - voor Dublinclaimanten - ten aanzien van Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de uitspraak van 9 oktober 20232 bevestigd
.De Afdeling heeft dit oordeel herhaald in de uitspraak van 30 augustus 20243. Dit betekent dat de minister in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen tegenover eiseres zal nakomen en dat de behandeling van eiseres in Frankrijk niet in strijd zal zijn met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiseres om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Frankrijk, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Franse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Daarvoor kan zij objectieve informatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk overleggen of verklaringen afleggen over haar eigen ervaringen aangaande het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk. Van een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM zal, in geval eiseres aannemelijk maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo).
9. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de Afdeling in voornoemde uitspraken dat ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er in Frankrijk sprake is van structurele en ernstige problemen in de asielprocedure of opvang. De Afdeling heeft geoordeeld dat het AIDA-rapport
over Frankrijk (update 2023), waar eiseres naar verwijst, geen wezenlijk ander beeld van de opvang van asielzoekers schetst dan al eerder naar voren is gekomen in de vorige rapportages van AIDA over Frankrijk. Het is niet gebleken dat de problemen in de asielprocedure of opvang in Frankrijk, ondanks dat er moeilijkheden bestaan, dermate structureel en ernstig zijn, dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. De verwijzing in de zienswijze naar het rapport Le Controleur general des lieux de privation de liberté biedt naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor een ander oordeel. Eiseres heeft niet nader toegelicht waarom dat rapport tot de conclusie moet leiden dat ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verder hebben de Franse autoriteiten middels het claimakkoord gegarandeerd het verzoek om internationale bescherming van eiseres in behandeling te nemen. Daarmee garanderen de Franse autoriteiten ook dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit de verdragen en Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
10. Eiseres stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding heeft gezien om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo aan zich te trekken. Eiseres heeft aangevoerd dat zij in Frankrijk door haar reisagent werd gedwongen tot prostitutie. Deze reisagent heeft een breed netwerk in Frankrijk en daarom vreest eiseres voor overdracht aan Frankrijk. Eisers kan zich onvoldoende verweren tegen deze reisagent.
11. Paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) bepaalt dat de minister terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo, ook al is Nederland op grond van de in de verordening neergelegde criteria daartoe niet verplicht. De minister gebruikt de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen in ieder geval als er concrete aanwijzingen zijn dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
12. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met haar standpunt geen concrete omstandigheid heeft gesteld waarom terugkeer naar Frankrijk niet van haar gevergd kan worden. De minister mocht zich dan ook op het standpunt stellen dat hij de aanvraag niet onverplicht aan zich had hoeven trekken omdat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Frankrijk onevenredig hard is. Indien eiseres in Frankrijk wordt geconfronteerd met tekortkomingen bij de behandeling van haar asielaanvraag, in de opvang of anderszins, kan zij hierover klagen bij de Franse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen bij de Franse autoriteiten voor eiseres niet mogelijk
of bij voorbaat zinloos is. Evenmin is gebleken dat de Franse autoriteiten eiseres geen bescherming willen of kunnen bieden. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 maart 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.