ECLI:NL:RBDHA:2025:5536

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
C/09/668641 / HA ZA 24-544
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot het ontwerp van een hondenfietsmand

In deze zaak vordert Basil B.V. (hierna: Basil) dat [gedaagde] B.V. (hierna: [gedaagde]) wordt verboden inbreuk te maken op haar intellectuele eigendomsrechten, specifiek de modelrechten en auteursrechten die verbonden zijn aan het ontwerp van een hondenfietsmand genaamd ‘Buddy’. Basil stelt dat de door [gedaagde] verkochte mand, genaamd ‘Clipper’, te veel overeenkomt met de Buddy, waardoor zij schade lijdt. De rechtbank heeft op 2 april 2025 geoordeeld dat [gedaagde] geen inbreuk maakt op de intellectuele eigendomsrechten van Basil. De rechtbank concludeert dat de Clipper en de Buddy op voldoende punten wezenlijk van elkaar verschillen, waardoor zij niet dezelfde algemene indruk wekken bij het relevante publiek. De vorderingen van Basil zijn afgewezen en zij is veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/668641 / HA ZA 24-544
Vonnis van 2 april 2025
in de zaak van

1.BASIL B.V.,

te Ulft,
hierna: Basil,
2.
INVENTED HERE B.V.,
te Ulft,
hierna: Invented Here,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: Basil c.s. (vrouwelijk enkelvoud),
advocaat: mr. T.Y. Adam-van Straaten,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. P.A.J.M. Lodestijn.

1.De zaak in het kort

1.1.
Deze zaak gaat over de vraag of [gedaagde] inbreuk maakt op de intellectuele eigendomsrechten van Basil c.s., in het bijzonder de modelrechten en auteursrechten die zijn verbonden aan het ontwerp van een (honden)fietsmand. Die fietsmand brengt Basil c.s. in de handel onder de naam ‘Buddy’. Volgens Basil c.s. stemt (de algemene indruk van) de door [gedaagde] verkochte (fiets)mand met de naam ‘Clipper’, die met een daarvoor bestemde set ook geschikt kan worden gemaakt om een (kleine) hond in te vervoeren, te veel overeen met de Buddy. Om die reden wenst Basil c.s. dat [gedaagde] wordt verboden de Clipper nog langer te verhandelen en vordert zij schadevergoeding.
1.2.
In dit vonnis komt de rechtbank tot de conclusie dat [gedaagde] geen inbreuk maakt op de intellectuele eigendomsrechten van Basil c.s. In de kern is de rechtbank van oordeel dat de Clipper en de Buddy op voldoende punten wezenlijk van elkaar verschillen, waardoor zij niet eenzelfde algemene indruk achterlaten bij het relevante publiek. De rechtbank wijst de vorderingen van Basil c.s. daarom af en veroordeelt haar in de door [gedaagde] gemaakte proceskosten.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de op 13 juni 2024 betekende dagvaarding met producties EP01 tot en met EP27;
- de conclusie van antwoord met producties GP01 tot en met GP09;
- het tussenvonnis van 30 oktober 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de zijdens [gedaagde] ingediende proceskostenspecificatie;
- de akte houdende overlegging aanvullende producties, waarmee Basil c.s. de producties EP28 tot en met EP34 in het geding heeft gebracht;
- de akte houdende overlegging aanvullende productie (EP35) en aankondiging mee te brengen manden, waarmee Basil c.s. productie EP35 (aanvullende proceskostenoverzicht) heeft ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 januari 2025. Daarvan heeft de griffier aantekeningen gemaakt. De door de advocaten van partijen voorgedragen spreekaantekeningen zijn aan het dossier toegevoegd.
2.3.
Beide partijen hebben – zoals vooraf aangekondigd – ter zitting verschillende fietsmanden getoond. Basil c.s. heeft bij die gelegenheid bezwaar gemaakt tegen het tonen (door [gedaagde] ) van de niet eerder in de stukken genoemde en ook niet nader aangekondigde ‘Reisenthel mand’. De rechtbank heeft dat bezwaar gehonoreerd. De betreffende mand is daarom verder buiten beschouwing gelaten. De delen van de spreekaantekeningen van [gedaagde] waarin aan die mand wordt gerefereerd, zijn doorgehaald.
2.4.
De rechtbank heeft een exemplaar van de Buddy en een exemplaar van de Clipper onder zich gehouden.
2.5.
Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank bepaald dat zij vonnis zal wijzen. De vonnisdatum is nader bepaald op vandaag.

3.De feiten

Basil c.s. en de ‘Buddy’
3.1.
Sinds de jaren ’70 is Basil c.s., althans haar rechtsvoorganger, actief in de fietsenbranche, onder andere als producent van fietsmanden en -tassen. Tot het assortiment van Basil c.s. behoren – sinds 1976 – rieten fietsmanden waarin ook (kleine) honden kunnen worden vervoerd, zoals de hieronder in de Basil Brochure 2017 getoonde manden.
3.2.
Omdat aan de klassieke (rieten) hondenfietsmand een aantal nadelen zit (volgens de stellingen van Basil c.s.: niet weersbestendig, onhygiënisch, relatief zwaar en een oubollig imago), heeft Basil c.s. vanaf 2015 gezocht naar nieuwe vormgevingsmogelijkheden voor een functionele hondenfietsmand. Basil c.s. heeft daartoe een externe partij gevraagd een ontwerp te maken. Uitgangspunt bij de ontwikkeling was de hondenbezitter die het huisdier beschouwt als een volwaardig lid van de familie, zoals een kind.
3.3.
Ter illustratie van het ontwerpproces heeft Basil c.s. het schetsboek van januari 2017 overgelegd, waaruit de hieronder afgebeelde schetsen afkomstig zijn.
3.4.
Het ontwikkelproces heeft erin geresulteerd dat Basil op 9 augustus 2017 voor het eerst op haar eigen website het ontwerp van een nieuwe, kunststoffen hondenfietsmand heeft getoond. Het gaat om de volgende mand die Basil c.s. de naam ‘Buddy’ heeft gegeven:
3.5.
De intellectuele eigendomsrechten die aan de vormgeving van de Buddy zijn verbonden, heeft de (externe) ontwerper bij overeenkomst aan Basil overgedragen.
3.6.
De vormgeving van de Buddy heeft Basil c.s. verder beschermd met de volgende modelrechtregistraties die alle op 7 juni 2018 door Invented Here zijn gedeponeerd (hierna: de Modelrechten):
A. het Gemeenschapsmodel met registratienummer 5401546-0006, waartoe de volgende zes afbeeldingen behoren:
B. het Gemeenschapsmodel met registratienummer 5401546-0007, waartoe de volgende vier afbeeldingen behoren:
C. het Gemeenschapsmodel met registratienummer 5401546-0008, waartoe de volgende afbeelding behoort:
[gedaagde] en de ‘Clipper’
3.7.
[gedaagde] is ook actief op het gebied van de productie en verhandeling van fietstassen en -manden. Zij heeft een eigen collectie die zij onder de naam ‘New Looxs’ op de markt brengt.
3.8.
In juli 2022 heeft [gedaagde] op de Eurobike 2022, een beurs die tussen 13 en 17 juli 2022 plaatsvond, de hieronder weergegeven, kunststoffen fietsmand gepresenteerd. Zij heeft die mand de naam ‘Clipper’ gegeven.
3.9.
Uitgebreid met een zogenaamde
Pet Packagebestaande uit een kussentje, riem en korf, kan de Clipper ook gebruikt worden als hondenfietsmand. De Clipper inclusief
Pet Packageziet er als volgt uit
Contact tussen Basil c.s. en [gedaagde]
3.10.
Na de Eurobike 2022 heeft Basil c.s. contact gezocht met [gedaagde] met het verzoek om een exemplaar van de Clipper aan Basil c.s. toe te sturen ter vergelijking met de Buddy. Daarop heeft [gedaagde] niet gereageerd.
3.11.
In de zomer van 2023 heeft Basil c.s. een exemplaar van de Clipper bemachtigd, waarna zij op 2 september 2023 een e-mailbericht aan [gedaagde] heeft gestuurd met het verzoek om in gesprek te gaan over de, volgens Basil c.s., te grote gelijkenissen tussen de Buddy en de Clipper.
3.12.
Gesprekken tussen partijen hebben niet tot een oplossing van het geschil geleid, waarna Basil c.s. onderhavige inbreukprocedure heeft ingeleid.

4.Het geschil

4.1.
Basil c.s. vordert, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, [gedaagde] te verbieden inbreuk te maken op de aan (het ontwerp van) de Buddy rustende intellectuele eigendomsrechten, in het bijzonder door de productie en verhandeling van de Clipper te staken en gestaakt te houden. Daarnaast wil Basil c.s. dat [gedaagde] wordt verplicht – onder dreiging van verbeurte van een dwangsom – een
recalluit te voeren, de retour ontvangen Clipper (fiets)manden te vernietigen, inzage te bieden in gegevens omtrent het aantal in de Europese Unie verkochte Clipper (fiets)manden en de daarmee behaalde omzet en winst, een rectificatie op haar website te plaatsen, en de door Basil c.s. geleden schade – nader op te maken bij staat – te vergoeden. Tot slot vordert Basil c.s. een proceskostenveroordeling ex artikel 1019h Rv [1] .
4.2.
Verkort weergegeven legt Basil c.s. primair aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] met de verhandeling van de Clipper (fiets)mand zonder toestemming van Basil c.s. haar door de Modelrechten beschermde vormgeving gebruikt. Op grond van artikel 19 GModVo [2] kan Basil c.s. daartegen optreden. Subsidiair baseert Basil c.s. haar vorderingen op het haar toekomende auteursrecht verbonden aan (het ontwerp van) de Buddy waarvan de Clipper een niet-toegestane verveelvoudiging (als bedoeld in de artikelen 12 en 13 Aw [3] ) zou zijn.
4.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Basil c.s. in de op de voet van artikel 1019h Rv te begroten proceskosten.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Bevoegdheid
5.1.
Gelet op de vestigingsplaats van [gedaagde] (Nederland) is, voor zover Basil c.s. aan haar vorderingen de Modelrechten ten grondslag heeft gelegd, de rechtbank bevoegd daarvan kennis te nemen op grond van de artikelen 80 lid 1 en 81 aanhef en onder a GModVo in combinatie met artikel 3 Uitvoeringswet EG-verordening betreffende Gemeenschapsmodellen. Die bevoegdheid strekt zich gezien artikel 83 lid 1 GModVo uit tot handelingen in de gehele Europese Unie.
5.2.
Voor zover Basil c.s. haar vorderingen baseert op het auteursrecht volgt de (internationale respectievelijk relatieve) bevoegdheid van de rechtbank uit artikel 4 Brussel I bis-Vo [4] en uit artikel 110 Rv.
Ontvankelijkheid Invented Here
5.3.
Bij wijze van primair verweer heeft [gedaagde] aangevoerd dat Invented Here niet beschikt over de rechten van intellectuele eigendom terzake (het ontwerp van) de Buddy, omdat de externe ontwerper die rechten – blijkens de hiervoor onder 3.6 genoemde overeenkomst – heeft overgedragen aan (uitsluitend) Basil. Dat moet volgens [gedaagde] leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring van Invented Here waardoor de Modelrechten niet kunnen worden ingeroepen.
5.4.
De rechtbank begrijpt dat betoog van [gedaagde] aldus dat gelet op de overdracht van de intellectuele eigendomsrechten aan (uitsluitend) Basil, Invented Here niet over de rechten zou beschikken om de Modelrechten te registreren, zodat daarop in deze procedure geen beroep kan worden gedaan. De rechtbank volgt [gedaagde] daarin niet. Artikel 17 van de GModVo – getiteld ‘Vermoeden ten gunste van de ingeschreven houder van het model’ – bepaalt dat de persoon op wiens naam het gemeenschapsmodel is ingeschreven in alle procedures wordt geacht rechthebbende te zijn. Uit de door Basil c.s. overgelegde inschrijvingen uit het Gemeenschapsmodellenregister blijkt dat de Modelrechten op naam van Invented Here zijn ingeschreven. Invented Here moet in deze procedure daarom als rechthebbende worden beschouwd. In die hoedanigheid heeft Invented Here zonder meer belang bij het instellen van de in deze procedure voorliggende inbreukvorderingen. Daarop stuit het betoog van [gedaagde] af.
Vormgevingserfgoed
5.5.
Partijen hebben verschillende manden aangewezen als behorend tot het (relevante) vormgevingserfgoed. Het gaat – onder meer – om de volgende manden:
a. de ‘Curver Style kattenreismand’
b. de ‘Cordo pet carrier’
c. de ‘Beeztees fietsmand’
d. de ‘Trixie mand’
e. de ‘Gies-mand’
f. de ‘Van Wijk-mand’
5.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat (de vormgeving van) de hiervoor weergegeven manden, met uitzondering van de onder d. getoonde Trixie mand, reeds vóór de introductie van de Buddy voor het publiek kenbaar waren (was). De Trixie mand is pas op de markt gekomen na de datum van eerste openbaarmaking van (het ontwerp van) de Buddy (in augustus 2017) en na de datum waarop de Modelrechten zijn gedeponeerd (juni 2018).
5.7.
Partijen hebben ter zitting erkend dat het vormgevingserfgoed niet enkel bestaat uit (honden)fietsmanden, maar tevens uit een kattenreismand en winkel-/boodschappenmanden. De rechtbank sluit zich daarbij aan en verwijst in dat verband naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) van 21 september 2017 (C-361/15 P en C-405/15 P, Easy Sanitary Solution/Group Nivelles, ECLI:EU:C:2017:720) waarin het HvJ heeft bevestigd dat de bescherming van een gemeenschapsmodel
elkmodel omvat dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt en
nietwordt beperkt tot modellen die tot een bepaalde sector behoren. Daaruit volgt ook dat het door [gedaagde] gemaakte onderscheid tussen de sector van boodschappenmanden – waartoe volgens haar de Clipper behoort – en de sector van hondenfietsmanden – waartoe [gedaagde] de Buddy rekent – voor de beschermingsomvang van de Modelrechten niet van belang is.
Inbreuk Modelrechten?
5.8.
[gedaagde] betwist niet de geldigheid van de Modelrechten en heeft ook niet een reconventionele nietigheidsvordering ingesteld. De rechtbank moet daarom uitgaan van de geldigheid van de Modelrechten.
5.9.
Bij de inbreukvraag staat voorop dat volgens artikel 10 lid 1 GModVo de beschermingsomvang van een gemeenschapsmodel elk model omvat dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt. Volgens lid 2 wordt bij het beoordelen van de draagwijdte van de bescherming rekening gehouden met de mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van het model. Bij de vergelijking is het model zoals ingeschreven in beginsel maatgevend voor de beschermingsomvang. Tussen de beantwoording van de vragen of een model geldig is, en wat de beschermingsomvang daarvan is, bestaat in die zin een verband dat, indien vaststaat dat een model geldig is, de beschermingsomvang daarvan (i) afhankelijk is van de afstand die bestaat tussen het model en eerdere soortgelijke modellen (het vormgevingserfgoed), en (ii) ten opzichte van latere modellen niet groter is dan de afstand die bestaat tussen het model en het vormgevingserfgoed. [5]
5.10.
De ‘geïnformeerde gebruiker’ ziet op een gebruiker die niet slechts gemiddeld, maar in hoge mate aandachtig is, hetzij door zijn persoonlijke ervaring, hetzij door zijn uitgebreide kennis van de betrokken sector. Deze gebruiker is gepositioneerd tussen de – op het gebied van het merkenrecht gehanteerde – gemiddelde consument, van wie geen enkele specifieke kennis wordt verwacht en die de strijdige merken in de regel niet rechtstreeks vergelijkt, en de vakman met grondige technische deskundigheid. Voor wat betreft het aandachtsniveau van deze geïnformeerde gebruiker betekent dit dat deze weliswaar niet de redelijk geïnformeerde, omzichtige en oplettende gemiddelde consument is die een model gewoonlijk als een geheel waarneemt en niet op de verschillende details ervan let, maar dat het evenmin gaat om de vakman die in detail de minieme verschillen die mogelijkerwijs tussen de conflicterende modellen bestaan, kan onderscheiden. Het betreft de gebruiker die, zonder een ontwerper of een technisch deskundige te zijn, de in de betrokken sector bestaande verschillende modellen kent, een zekere kennis bezit met betrekking tot de elementen die deze modellen over het algemeen bevatten, en door zijn belangstelling voor de betrokken voortbrengselen blijk geeft van een vrij hoog aandachtsniveau bij gebruik ervan. [6]
5.11.
Verder dient de vergelijking van de algemene indruk die de conflicterende modellen wekken, synthetisch te zijn. Dat wil zeggen dat de vergelijking betrekking moet hebben op de modellen in hun geheel en zich niet mag beperken tot de analytische vergelijking van een opsomming van gelijkenissen en verschillen. Deze vergelijking moet worden gemaakt op basis van de in het litigieuze model openbaar gemaakte kenmerken en dient uitsluitend betrekking te hebben op de beschermde kenmerken, zonder rekening te houden met de met name technische kenmerken die van bescherming zijn uitgesloten. [7]
5.12.
Ten behoeve van de te maken vergelijking, worden hieronder de door de Modelrechten beschermde ontwerpen (links) en de Clipper (rechts) naast elkaar weergegeven (mét en zonder draadkoepel):
5.13.
Volgens Basil c.s. was de Buddy vanaf de introductie in augustus 2017 ‘
one of a kind’. De Buddy, ontstaan vanuit een louter idee, is een vernieuwende hondenfietsmand en het resultaat van uitgebreid onderzoek: de eerste hondenfietsmand van kunststof die in niets lijkt op de tot het vormgevingserfgoed behorende rieten en stoffen manden, aldus Basil c.s. Zij heeft in deze procedure de beschermde kenmerken van de in de Modelrechten neergelegde ontwerpen als volgt omschreven:
a) een rechthoekige, kunststof mand met zachte, afgeronde vormen die duidelijk op vier poten staat;
waarbij
b) aan de lange zijde de bovenzijde van de mand niet recht loopt terwijl dit aan de onderzijde wel het geval is;
c) de mand iets smaller is aan de onderzijde ten opzichte van de bovenzijde, waardoor de buitenzijden wat inlopen van boven naar beneden;
d) in het midden van de lange zijde van de mand een omgekeerde U-vormige beugel is gemonteerd:
i. die door middel van twee grote ronde scharnieren aan de mand is bevestigd;
ii. waardoor de beugel beide kanten op kan bewegen;
iii. zodat je deze helemaal kunt neerklappen; en
e) bovenop de mand een afneembare draadkoepel is bevestigd die:
i. met een elastisch koord aan de korte zijde van de mand kan worden vastgemaakt;
ii. een bolle, ovale vorm heeft; en
iii. bestaat uit één horizontale spijl, zes verticale spijlen en vier spijlen bovenlangs.
5.14.
Zoals hiervoor onder 5.11 in herinnering geroepen, moet de rechtbank bij de vraag of de Clipper inbreuk maakt op de Modelrechten uitgaan van het ontwerp van de Buddy zoals in die Modelrechten neergelegd en dus niet van het ontwerp zoals uiteindelijk in de handel gebracht. De hiervoor omschreven kenmerken zoals genoemd onder e) i. en iii. blijken niet uit de modelinschrijvingen, nu op de afbeeldingen (zie hiervoor onder 5.12) de bevestiging van de draadkoepel met een elastisch koord niet is waar te nemen en het aantal (horizontale en verticale) spijlen niet overeenkomt met de stelling van Basil c.s. De rechtbank zal die kenmerken daarom buiten beschouwing laten. Verder is de rechtbank van oordeel dat de hiervoor ander a) en b) benoemde kenmerken een te algemene omschrijving vormen en daarmee onvoldoende de specifieke vormgeving van de Buddy beschrijven. Daardoor blijven – ten onrechte – enkele kenmerkende elementen van de met de Modelrechten beschermde ontwerpen onbenoemd, terwijl door een te algemene formulering afbakening ten opzichte van andere (tot het vormgevingserfgoed behorende) ontwerpen onvoldoende mogelijk is en de beschermingsomvang van de Modelrechten onredelijk wordt opgerekt. In het bijzonder gaat het om de volgende kenmerken:
1. de smalle bovenrand van de mand volgt aan de lange zijden een lijn die zich voor de rechtbank het best laat omschrijven als een ‘flauwe V-vorm’ (door de advocaat van [gedaagde] ter zitting aangeduid als ‘pagodelijn’);
2. de geprononceerde, kegelvormige en licht schuin naar buiten geplaatste pootjes die een organisch geheel met de mand vormen, waardoor aan de onderkant van de mand aan de lange zijden een soort ‘brede, omgekeerde U-vorm’ ontstaat die contrasteert met de ‘flauwe V-vorm’ van de bovenrand;
3. aan de onderzijde (waar de pootjes zijn geplaatst) lopen de zijkanten van de mand schuin naar binnen, waardoor de pootjes die juist schuin naar buiten lopen ‘los komen’.
5.15.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt de algemene indruk van de Modelrechten met name bepaald door de rechthoekige vorm met ronde hoeken, de hiervoor genoemde smalle bovenrand met een ‘flauwe V-vorm’, de U-vormige beugel die met ronde scharnieren op de bovenrand is gemonteerd en de (vormgeving van de) geprononceerde pootjes. Het is de
combinatievan die kenmerken, waarmee het met de Modelrechten beschermde ontwerp zich onderscheidt van het hiervoor onder 5.5 weergegeven vormgevingserfgoed.
5.16.
Hoewel er ontegenzeggelijk gelijkenissen zijn aan te wijzen, constateert de rechtbank dat (het ontwerp van) de Clipper niet over dezelfde combinatie van kenmerken beschikt. Weliswaar is op de bovenrand van de eveneens rechthoekige Clipper met ronde hoeken ook een U-vormige beugel met ronde scharnieren gemonteerd, maar daarmee houdt de vergelijking – buiten het gebruik van hetzelfde materiaal: kunststof – wat de rechtbank betreft op. In plaats van een (smalle) bovenrand met een ‘flauwe V-vorm’ beschikt de Clipper over een duidelijk aanwezige, dikke, omgeslagen rand die in een schuine, ononderbroken lijn naar beneden loopt. Daarnaast zijn bij de Clipper de rechthoekige pootjes (waarvan de aanwezigheid overigens technisch bepaald is, zo heeft [gedaagde] onweersproken betoogd [8] ) wat naar binnen geplaatst, waardoor zij – anders dan in de Modelrechten – niet één geheel zijn met de mand en niet een in het oog springend onderdeel van het ontwerp vormen. De duidelijke verschillen tussen het door de Modelrechten beschermde ontwerp van de Buddy en het ontwerp van de Clipper zullen de geïnformeerde gebruiker zeker niet ontgaan. Al met al wekt de Clipper daardoor bij die gebruiker een andere algemene indruk dan het in de Modelrechten neergelegde ontwerp van de Buddy. Waar laatstgenoemd ontwerp een elegante, ranke uitstraling heeft, duidt de rechtbank het ontwerp van de Clipper eerder als robuust en degelijk. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Clipper niet binnen de beschermingsomvang van de Modelrechten valt.
5.17.
Daaraan kan niet afdoen dat de Buddy (naar de onbestreden stelling van Basil c.s.) een vernieuwende (honden)fietsmand is waaraan een langdurig en kostbaar ontwerpproces vooraf is gegaan. Ook als met Basil c.s. wordt aangenomen dat in 2017 het gebruik van kunststof voor een (fiets)mand innovatief was en het gebruik van dat materiaal uit de Modelrechten is af te leiden, maakt dat niet dat Basil c.s. zich met een beroep op die Modelrechten kan verzetten tegen iedere rechthoekige, kunststoffen (fiets)mand met ronde hoeken. Dat ook Basil c.s. zich daar bewust van is, blijkt uit het feit dat zij – zo heeft zij ter zitting bevestigd – de Trixie mand niet als inbreukmakend beschouwt. Evenmin is van belang dat [gedaagde] – zo heeft Basil c.s. aangevoerd – andere ontwerpkeuzes had kunnen maken, zoals het gebruik van handgrepen in plaats van een U-vormige draagbeugel. Bij de vraag of sprake is van inbreuk op de Modelrechten gaat het er slechts om of de Clipper bij de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk wekt. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval.
5.18.
Die conclusie wordt niet anders als men tevens de – ook met de Modelrechten beschermde – (vormgeving van de) draadkoepels in ogenschouw neemt. Nog daargelaten dat die draadkoepels naar het oordeel van de rechtbank de hiervoor omschreven algemene indruk van de Clipper en de Buddy niet (wezenlijk) wijzigen, wijkt de vormgeving van de draadkoepel van de Clipper in voldoende mate af van de met de Modelrechten beschermde variant. De draadkoepel van de Clipper oogt boller en heeft een ander spijlen patroon. In dat verband neemt de rechtbank mede in aanmerking dat het gebruik van een draadkoepel als afsluiting van een hondenfietsmand veel voorkomend is (zo blijkt ook uit het vormgevingserfgoed). Bovendien is de vrijheid voor een ontwerper bij de vormgeving van een draadkoepel – die grotendeels technisch is bepaald – beperkt: de vorm en afmetingen worden mede ingegeven door, enerzijds, de maten van de mand en de daarop bevestigde U-vormige draagbeugel en, anderzijds, de wens dat een hond niet tussen de spijlen door glipt.
Inbreuk auteursrecht?
5.19.
Wil een voortbrengsel als een auteursrechtelijk beschermd werk in de zin van artikel 10 Aw worden beschouwd, dan is vereist dat het een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Dat het voortbrengsel een eigen, oorspronkelijk karakter moet bezitten, houdt – kort gezegd – in dat de vorm niet ontleend mag zijn aan die van een ander werk. [9] De eis dat het voortbrengsel het persoonlijk stempel van de maker moet dragen, betekent dat sprake moet zijn van een vorm die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes, en die aldus een voortbrengsel is van de menselijke geest. Deze maatstaf geldt evenzeer als het, zoals in deze zaak, een gebruiksvoorwerp betreft. Ook een verzameling of een bepaalde selectie van op zichzelf niet beschermde elementen, kan een (oorspronkelijk) werk zijn in de zin van de Aw. [10] Daarbuiten valt in elk geval al hetgeen een vorm heeft die zo banaal of triviaal is, dat daarin geen creatieve arbeid van welke aard dan ook valt aan te wijzen. [11] De keuzes van de maker mogen voorts niet een louter technisch effect dienen of te zeer het resultaat zijn van een door technische uitgangspunten beperkte keuze. [12] Of aan voornoemde maatstaf is voldaan, dient beoordeeld te worden naar de situatie op het moment waarop het voortbrengsel tot stand is gebracht. Voorts geldt dat de enkele omstandigheid dat het werk of bepaalde elementen daarvan, passen binnen een bepaalde mode, stijl of trend niet betekent dat het werk of deze elementen zonder meer onbeschermd zijn. Onderzocht moet worden of de vormgeving van de (combinatie van de) verschillende elementen zodanig is dat aangenomen kan worden dat met het ontwerp door de maker op een voldoende eigen wijze uiting is gegeven aan de vigerende stijl, trend of mode. [13]
5.20.
Tussen partijen is niet in geschil dat (het ontwerp van) de Buddy in Nederland auteursrechtelijke bescherming geniet. Ook [gedaagde] stelt in haar conclusie van antwoord (punt 3.5) dat de Buddy auteursrechtelijke bescherming toekomt. Evenmin is in geschil dat Basil c.s. na overdracht van de betreffende rechten door de externe ontwerper, als auteursrechthebbende op het ontwerp van de Buddy heeft te gelden. [gedaagde] bestrijdt echter dat de Buddy een ontwerp belichaamt met een dermate hoge mate van oorspronkelijkheid dat Basil c.s. zich op grond daarvan kan verzetten tegen de verhandeling van de Clipper.
5.21.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van inbreuk op een auteursrecht op een gebruiksvoorwerp, moet worden beoordeeld in welke mate de totaalindrukken van het beweerdelijk inbreukmakende werk, hier (het ontwerp van) de Clipper, en het beweerdelijk nagebootste werk, hier (het ontwerp van) de Buddy overeenstemmen.
5.22.
Het gaat om de volgende vergelijking:
5.23.
Basil c.s. heeft in het kader van de auteursrechtelijke grondslag van haar vorderingen verwezen naar de hiervoor onder 5.13 weergegeven opsomming van kenmerken die zij (ook) heeft aangevoerd ter onderbouwing van de vermeende modelrechtinbreuk. De rechtbank zal daar opnieuw bij aansluiten, met dien verstande dat voor het auteursrecht niet het ontwerp zoals neergelegd in de Modelrechten leidend is maar het ontwerp zoals neergelegd in de geopenbaarde versie van de Buddy. De rechtbank zal in dit kader daarom de kenmerken zoals genoemd onder 5.13 onder e) i. en e) iii eveneens in aanmerking nemen. Zoals de rechtbank hiervoor onder 5.14 reeds duidelijk heeft gemaakt, is naar haar oordeel de – ook in het kader van de auteursrechtelijke grondslag – door Basil c.s. aangevoerde opsomming van beschermde kenmerken (met name zoals genoemd onder 5.13 a en b) echter niet volledig en/of niet specifiek genoeg. De rechtbank zal die opsomming daarom aanvullen met de volgende kenmerken:
1. de smalle bovenrand van de mand volgt aan de lange zijden een lijn die zich voor de rechtbank het best laat omschrijven als een ‘flauwe V-vorm’ (door de advocaat van [gedaagde] ter zitting aangeduid als ‘pagodelijn’);
2. de geprononceerde, kegelvormige en licht schuin naar buiten geplaatste pootjes die een organisch geheel met de mand vormen, waardoor aan de onderkant van de mand aan de lange zijden een soort ‘brede, omgekeerde U-vorm’ ontstaat die contrasteert met de ‘flauwe V-vorm’ van de bovenrand;
3. aan de onderzijde (waar de pootjes zijn geplaatst) lopen de zijkanten van de mand schuin naar binnen, waardoor de pootjes die juist schuin naar buiten lopen ‘los komen’.
5.24.
De rechtbank is het niet met Basil c.s. eens dat alle kenmerkende uiterlijke vormgevingselementen van de Buddy volledig zijn overgenomen in de Clipper en dat er niet of nauwelijks verschillen zijn aan te wijzen. Gelet op het hiervoor onder 5.5 weergegeven vormgevingserfgoed dat voor de auteursrechtelijke beoordeling eveneens relevant is, is de rechtbank van oordeel - zoals ook hiervoor overwogen bij de beantwoording van de vraag of met de Clipper inbreuk is gemaakt op de Modelrechten – dat met name de combinatie van een rechthoekige mand met ronde hoeken, de smalle bovenrand met een ‘flauwe V-vorm’, de U-vormige beugel die met ronde scharnieren op de bovenrand is gemonteerd en de (vormgeving van de) geprononceerde pootjes, in overwegende mate bepalend zijn voor de totaalindruk van de Buddy. Dat wordt niet anders als bij die totaalindruk tevens kenmerken van de Buddy worden meegenomen die niet direct uit de inschrijvingen van de Modelrechten zijn op te maken maar wel zichtbaar zijn bij de verhandelde versie, in het bijzonder de kleur en materiaalkeuze, de precieze vormgeving van de draadkoepel en het elastiek waarmee de draadkoepel wordt bevestigd.
5.25.
Voor de kenmerken van de Clipper verwijst de rechtbank in de eerste plaats naar haar vaststelling onder 5.16. De Clipper heeft niet een (smalle) bovenrand met een ‘flauwe V-vorm’, maar een duidelijk aanwezige, dikke, omgeslagen rand die in een schuine, ononderbroken lijn naar beneden loopt. Daarnaast zijn bij de Clipper de rechthoekige pootjes wat naar binnen geplaatst, waardoor zij – anders dan in het ontwerp van de Buddy – niet in het oog springen. Door die duidelijk afwijkende vormgevingskeuzes geeft de Clipper een andere totaalindruk dan de Buddy. De rechtbank kan Basil c.s. weliswaar volgen in haar standpunt dat het ontwerp van de Clipper qua stijl onmiskenbaar enige verwantschap toont met (het ontwerp van) de Buddy. Voor het vaststellen van een inbreuk op het auteursrecht is dat echter onvoldoende. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de Clipper op voldoende eigen wijze invulling geeft aan die stijl en aldus voldoende afstand neemt van het ontwerp van de Buddy om niet als een verveelvoudiging (waaronder bewerking) van het ontwerp van de Buddy te worden gezien. Dat is naar het oordeel van de rechtbank gelet op met name de hiervoor genoemde afwijkende kenmerken van de Clipper, het geval.
Conclusie en proceskosten
5.26.
De slotsom is dat [gedaagde] met de verhandeling van de Clipper geen inbreuk maakt op de Modelrechten of de auteursrechten die rusten op het ontwerp van de Buddy. De rechtbank zal de vorderingen van Basil c.s. daarom afwijzen.
5.27.
Basil c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Die proceskosten zijn te begroten conform artikel 1019h Rv. [gedaagde] heeft een specificatie van haar advocaatkosten tot een totaalbedrag van € 24.162,40 overgelegd.
5.28.
Om de redelijkheid en evenredigheid van de advocatenhonoraria te kunnen beoordelen, wordt aansluiting gezocht bij genoemde Indicatietarieven. De rechtbank is van oordeel – zoals ook door partijen is bepleit – dat deze zaak moet worden aangemerkt als een ‘normale bodemzaak’ in de zin van die Indicatietarieven.
5.29.
De Indicatietarieven betreffen uitsluitend de werkzaamheden van de advocaat/advocaten. Voor een ‘normale bodemzaak’ geldt een indicatietarief, een bedrag dat als redelijk en evenredig wordt beschouwd, van maximaal € 17.500,-. De advocaatkosten aan de zijde van [gedaagde] worden daarom op dat bedrag begroot.
5.30.
Het salaris advocaat zal worden vermeerderd met het betaalde griffierecht van € 688,- en de nakosten van € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing), waarmee het totaalbedrag uitkomt op € 18.366,-. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5.31.
Nu de door [gedaagde] gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad van de proceskostenveroordeling niet is bestreden, zal de rechtbank dit vonnis voor wat betreft die veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen van Basil c.s. af,
6.2.
veroordeelt Basil c.s. in de proceskosten van € 18.366,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Basil c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt Basil c.s. in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW [14] over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.D. Overbeek, rechter, bijgestaan door mr. J.J. de Jong, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025.

Voetnoten

1.Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen (Gemeenschapsmodellenverordening).
3.Auteurswet.
4.Verordening (EU) 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, inwerkingtreding.
5.Vgl. Hoge Raad, 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1983, (Apple/Samsung), r.o. 4.3.
6.Vgl. HvJ EU 20 oktober 2011, ECLI:EU:C:2011:679, PepsiCo.
7.Vgl. Gerecht EU 13 juni 2019, ECLI:EU:T:2019:417, EasyFix.
8.Om de mand op de fiets te kunnen vastklikken, moet aan de onderzijde een klikmechanisme worden bevestigd. Zonder pootjes zou de mand, als deze van de fiets wordt gehaald en wordt neergezet, op dat instabiele klikmechanisme terechtkomen en gaan wiebelen dan wel omvallen.
9.HvJEG 16 juli 2009, ECLI:EU:C:2009:465, C-5/08 (Infopaq I) en HvJEU 1 december 2011, ECLI:EU:C:2011:798, C-145/10 (Painer)
10.Hoge Raad 22 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1529 (Stokke / H3)
11.Hoge Raad 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2153 (Endstra-tapes)
12.Hoge Raad 16 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8940, (Lancôme / Kecofa)
13.Hoge Raad 22 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1529 (Stokke / H3).
14.Burgerlijk Wetboek.