ECLI:NL:RBDHA:2025:5592
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling en verzoek om schadevergoeding
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen de voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 27 januari 2025 op basis van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft eerder, op 18 februari 2025, de oplegging van deze maatregel getoetst. Eiser heeft gereageerd op een voortgangsrapportage van de minister van Asiel en Migratie, die de voortgang van de uitzetting van eiser betreft. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 27 maart 2025 gesloten en besloten dat de zaak niet op zitting zal worden behandeld.
De rechtbank overweegt dat indien de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond kan worden verklaard. Eiser stelt dat hij al meer dan drie maanden in vreemdelingenbewaring verblijft en dat de minister onvoldoende voortvarend handelt in de uitzetting. De rechtbank merkt op dat zicht op uitzetting geen voorwaarde is voor de bewaring op grond van de Vreemdelingenwet, zolang de asielaanvraag van eiser nog niet is beslist. De minister heeft wel voortvarend gehandeld door twee keer te rappelleren bij de Tunesische autoriteiten.
Eiser vraagt zich ook af of de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende gemotiveerd heeft aangegeven dat een lichter middel niet mogelijk was, gezien het onttrekkingsrisico. Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, en is openbaar gemaakt op 3 april 2025.