ECLI:NL:RBDHA:2025:5593

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
NL25.13217
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

Op 3 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden mr. K. Ramdhan en mr. J. Kaikai, in beroep ging tegen de maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. Deze maatregel was gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en was al eerder door de rechtbank getoetst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 25 februari 2025. Eiser had op 14 februari 2025 een asielaanvraag ingediend, maar deze was op 11 maart 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling. Eiser heeft een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, dat binnen 24 uur na het overdrachtsbesluit was ingediend, waardoor hij de behandeling in Nederland mocht afwachten.

Tijdens de zitting op 1 april 2025 was de gemachtigde van eiser afwezig, maar de minister was wel aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat de voortduren van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, omdat de behandeling van het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening gepland stond op 17 april 2025. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende voortvarend handelt en dat er geen grond is om de maatregel van bewaring op te heffen. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en bevestigt de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13217

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. K. Ramdhan),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Met het bestreden besluit van 14 februari 2025 heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 1 april 2025 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser is met bericht van verhindering niet verschenen en de minister is verschenen.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [1]
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 3 maart 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. [2] Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (25 februari 2025) rechtmatig is.
Juridisch kader
3. Ingevolge artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening wordt wanneer een persoon op grond van artikel 59a, eerste lid van de Vw 2000 in bewaring wordt gehouden, de overdracht van die persoon van de verzoekende lidstaat aan de verantwoordelijke lidstaat zo spoedig uitgevoerd als praktisch mogelijk is, en uiterlijk binnen zes weken vanaf de impliciete of expliciete aanvaarding van het overname- of terugnameverzoek door een andere lidstaat, dan wel vanaf het tijdstip waarop het beroep of het bezwaar niet langer opschortende werking heeft overeenkomstig artikel 27, derde lid van de Dublinverordening. Uit paragraaf C2/11 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) volgt dat de minister toestaat een verzoek om voorlopige voorziening in Nederland af te wachten indien het verzoek binnen 24 uur na bekendmaking van het overdrachtsbesluit is ingediend.
Feiten
4. Eiser is op 14 februari 2025 in bewaring gesteld. Op dezelfde dag heeft eiser een asielaanvraag ingediend. De asielaanvraag van eiser is op 11 maart 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Eiser is tegen dit besluit op 11 maart 2025 in beroep gegaan en heeft een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Doordat het verzoek om voorlopige voorziening van eiser binnen 24 uur is ingediend mag eiser de behandeling van zijn verzoek om voorlopige voorziening in Nederland afwachten en zal hij tot de behandeling van dat verzoek niet worden overgedragen.
Voortvarend handelen
5. Eiser betoogt dat in zijn geval niet voortvarend kan worden gehandeld. De voortduring van de bewaring, in afwachting van de behandeling van het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening, is niet langer gerechtvaardigd. Hierbij is van belang dat eiser gedurende deze periode rechtmatig verblijf heeft en hij in Nederland mag verblijven. Het is niet bekend wanneer de feitelijke overdracht kan gaan plaatsvinden. Uit vaste jurisprudentie volgt dat het voortvarendheidsbeginsel bij Dublinclaimanten moet worden nageleefd. In dit geval is daarvan geen sprake en duurt de bewaringsmaatregel onrechtmatig voort. [3] Daarnaast kon van de minister worden verwacht dat hij de behandeling van het beroep en verzoek om voorlopige voorziening naar voren had laten halen.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de behandeling van het beroep en verzoek om voorlopige voorziening van eiser gepland is op 17 april 2025, bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam. De termijn van zes weken, die is genoemd onder 3 is in dit geval nog niet gaan lopen. Eiser heeft zelf beroep ingesteld tegen het besluit van 11 maart 2025 en daarbij verzocht om een voorlopige voorziening. Dat de minister door de bovengenoemde omstandigheden nog geen overdracht aan de Duitse autoriteiten zal realiseren, maakt niet dat hij onvoldoende voortvarend werkt aan de overdracht van eiser. Hierbij is van belang dat de minister op zitting heeft toegelicht dat een verzoek is ingediend bij de rechtbank om het verzoek om voorlopige voorziening zo spoedig mogelijk te behandelen. Daarnaast is met eiser een vertrekgesprek gehouden op 13 maart 2025. Al deze omstandigheden samen maken dat de rechtbank niet tot de conclusie komt dat de minister onvoldoende voortvarend handelt.
Ambtshalve toets
6. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
2.Rb Den Haag (zp Arnhem), 3 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:3493.
3.ABRvS, 22 augustus 2026, ECLI:NL:RVS:2016:2380.
4.Vergelijk ABRvS26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.