ECLI:NL:RBDHA:2025:56

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2025
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
NL24.26316
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van een Braziliaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat aan eiser, een Braziliaanse vreemdeling, was opgelegd. Eiser had op 24 juni 2024 een terugkeerbesluit ontvangen, omdat hij niet rechtmatig in Nederland verbleef en er een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat het besluit niet voldoende gemotiveerd was en dat zijn familie- en gezondheidsomstandigheden niet in acht waren genomen. De rechtbank heeft de argumenten van eiser niet gevolgd en geoordeeld dat hij belang had bij de beoordeling van het terugkeerbesluit, ondanks zijn vrijwillige vertrek naar Brazilië met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). De rechtbank concludeerde dat het terugkeerbesluit terecht was opgelegd, omdat eiser geen rechtmatig verblijf had en de gronden voor het besluit voldoende waren onderbouwd. Ook het inreisverbod dat aan eiser was opgelegd, werd door de rechtbank als rechtmatig beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet hoefde te beoordelen of de terugkeer in strijd was met artikel 8 van het EVRM, en dat de motivering van het terugkeerbesluit voldoende was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26316

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiserV-nummer: [V-nummer] ,

(gemachtigde: mr. A.E.M. de Vries),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. A.R.J. Maas).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd en een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd .
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1994 en de Braziliaanse nationaliteit te hebben.
Terugkeerbesluit
2. Verweerder heeft eiser bij het bestreden besluit een terugkeerbesluit opgelegd, omdat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft en gebleken is dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Ter onderbouwing van dit risico, heeft verweerder in het terugkeerbesluit als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Verweerder heeft verder bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Volgens verweerder is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan hij zou moeten afzien van het opleggen van het terugkeerbesluit.
3. Eiser voert aan dat het terugkeerbesluit niet is gemotiveerd, omdat er geen aparte overwegingen aan het terugkeerbesluit zijn gewijd. Verweerder heeft bij het opleggen van het terugkeerbesluit geen rekening gehouden met de argumenten van eiser die zien op zijn familie- en gezinsleven en zijn gezondheidstoestand. Hiermee is niet voldaan aan de vereisten van artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn. [3] Daarnaast stelt eiser dat uitzetting naar Brazilië een schending oplevert van artikel 8 van het EVRM. [4]
4. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden tegen het terugkeerbesluit, omdat eiser met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) vanuit Nederland naar zijn land van herkomst, Brazilië, is vertrokken.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank volgt niet het door verweerder tijdens de zitting ingenomen standpunt dat eiser geen belang zou hebben bij zijn beroep tegen een uitgewerkt terugkeerbesluit. Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [5] volgt namelijk dat een vreemdeling belang heeft bij het betwisten van de rechtmatigheid van een uitgewerkt terugkeerbesluit. [6] Dit geldt ook in het geval een vreemdeling vrijwillig is vertrokken naar zijn land van herkomst. [7]
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser op het moment van oplegging van het terugkeerbesluit geen rechtmatig verblijf had in Nederland. Voor zover eiser beoogd heeft te stellen dat aan hem geen terugkeerbesluit kon worden opgelegd, omdat hij in Portugal rechtmatig verblijf heeft, [8] volgt de rechtbank dit niet. Niet in geschil is dat eiser een aanvraag voor een verblijfsvergunning in Portugal heeft ingediend en dat op deze aanvraag nog niet is beslist. Voor zover eiser hangende deze aanvraagprocedure procedureel rechtmatig verblijf in Portugal heeft, valt dit niet onder de reikwijdte van de term “geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf”, als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn. Uit de toelichting van de Europese Commissie [9] blijkt namelijk dat het moet gaan om een verblijfsrecht van een zekere en bestendige duur. Een procedureel verblijfsrecht is naar zijn aard onzeker en in de regel van korte(re) duur. Zo’n verblijfsrecht is vergelijkbaar met een vorm van tijdelijk uitstel van vertrek.
Verder heeft eiser de gronden die aan het terugkeerbesluit ten grondslag liggen, niet betwist. Op basis van deze gronden kon worden aangenomen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder kon daarom besluiten eiser een vertrektermijn te onthouden.
7. Anders dan eiser stelt bevat het terugkeerbesluit een kenbare motivering voor wat betreft het gestelde gezinsleven van eiser. De rechtbank verwijst in dit verband naar pagina 5 van het bestreden besluit waarin expliciet in het kader van het opleggen van het terugkeerbesluit de omstandigheid is betrokken dat eiser heeft meegedeeld een vriendin te hebben in Portugal. Daarbij komt dat eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan het opleggen van het terugkeerbesluit zelf niets anders heeft verklaard dan dat hij gezond is. Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt verder dat verweerder bij het opleggen van een terugkeerbesluit niet hoeft te beoordelen of de terugkeer in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [10] De beroepsgronden van eiser kunnen dan ook niet slagen.
8. Tot slot heeft de rechtbank op basis van het dossier en wat tijdens de zitting is besproken ambtshalve bezien of uit de uitvoering van het terugkeerbesluit een schending van het beginsel van non-refoulement voortvloeit. [11] Van dergelijke omstandigheden is de rechtbank in dit geval niet gebleken. In dit verband is van belang dat eiser zijn eerder in Nederland ingediende asielaanvraag heeft ingetrokken en met behulp van het IOM vrijwillig is teruggekeerd naar Brazilië.
9. De conclusie is dat verweerder terecht aan eiser een terugkeerbesluit heeft opgelegd.

Inreisverbod

10. Verweerder heeft het inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw uitgevaardigd omdat aan eiser een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn is opgelegd. Eiser is het hiermee niet eens.
11. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat het inreisverbod dat op 24 juni 2024 aan eiser is uitgevaardigd niet op rechtsgevolgen is gericht en niet is aan te merken als een besluit. [12] Door tussentijdse terugkeer naar de Europese Unie is het eerder aan eiser opgelegde inreisverbod van 8 juni 2021 opgeschort. Verweerder verzoekt de rechtbank om zich onbevoegd te verklaren ten aanzien van het beroep tegen het inreisverbod.
Oordeel van de rechtbank
12. Verweerder heeft er in zijn algemeenheid terecht op gewezen dat een inreisverbod wordt geschorst als een vreemdeling in strijd met een geldend inreisverbod de Europese Unie inreist. Dit betekent dat de termijn tijdelijk wordt onderbroken en weer wordt hervat zodra de vreemdeling het grondgebied van de Europese Unie opnieuw heeft verlaten. Vaststaat dat eiser in strijd met het inreisverbod van 8 juni 2021 op het grondgebied van de Europese Unie verbleef. Eiser was namelijk in ieder geval op 23 januari 2023 in Portugal. [13] In de uitspraak van de hoogste bestuursrechter uit 2019 [14] waar verweerder naar verwijst is echter ook overwogen dat op het moment dat verweerder gebruik maakt van de mogelijkheid om een nieuw inreisverbod uit te vaardigen, hij wordt geacht het eerdere inreisverbod te hebben ingetrokken, ook indien het tweede inreisverbod van gelijke duur is. Dit is alleen anders als de termijn van het eerste inreisverbod nog niet is aangevangen. In dat geval is een nieuw inreisverbod niet op enig rechtsgevolg gericht. [15] Daarvan is in dit geval echter geen sprake. Niet in geschil is dat de termijn van het eerste inreisverbod is aangevangen op het moment dat eiser op 17 juni 2021 is uitgezet naar Brazilië. Doordat verweerder gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een nieuw inreisverbod uit te vaardigen wordt hij geacht het eerdere inreisverbod te hebben ingetrokken. De rechtbank volgt dan ook niet het door verweerder in het verweerschrift ingenomen standpunt dat het inreisverbod van 24 juni 2024 niet op rechtsgevolgen is gericht en niet aan te merken is als een besluit.
13. Nu aan eiser een vertrektermijn is onthouden, volgt uit de wet dat verweerder in beginsel gehouden is om een inreisverbod uit te vaardigen tegen eiser. [16] Het enkele feit dat eiser stelt dat hij een relatie heeft met een vrouw die (legaal) in Portugal verblijft, maakt niet dat het inreisverbod in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Voor zover eiser in verband met dit gestelde familieleven toegang tot en verblijf in Portugal wenst, dient hij daarvoor een aanvraag te doen bij de Portugese autoriteiten, zodat zij dit kunnen onderzoeken. De Portugese autoriteiten kunnen vervolgens aan de Nederlandse autoriteiten verzoeken om het inreisverbod op te heffen. Verweerder heeft in de individuele omstandigheden van eiser dan ook geen aanleiding hoeven zien om af te zien van het uitvaardigen van het inreisverbod of om de duur daarvan te verkorten. De conclusie is dat verweerder terecht een inreisverbod tegen eiser heeft uitgevaardigd.
14.
Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 3 januari 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Als bedoeld in artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Richtlijn 2008/115/EG.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling).
6.Zie rechtsoverweging 4 van de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1178.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4246.
8.Op grond van artikel 62a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
9.Als opgenomen in paragraaf 5.4 van het ‘Terugkeerhandboek’, aanbeveling EU 2017/2338, van de Europese Commissie.
10.Zie de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY2816 zoals bevestigd in de uitspraak van de Afdeling van 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2918.
11.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:892.
12.Verweerder verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling van 4 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:301 en van 30 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2790.
13.Portugal heeft op deze datum via een hit-melding gevraagd naar het inreisverbod.
14.De uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:301.
15.Zie rechtsoverweging 4.5 van de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:301.
16.Artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw.