ECLI:NL:RBDHA:2025:5602

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
NL24.37810
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende sociale en economische binding met Iran

In deze zaak heeft eiseres, een Iraanse nationaliteit, beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Buitenlandse Zaken, dat haar aanvraag voor een visum voor kort verblijf is afgewezen. De rechtbank heeft op 3 april 2025 uitspraak gedaan. Eiseres had verzocht om een visum voor een bezoek aan haar neef in Nederland van 31 juli 2023 tot 14 september 2023. De minister heeft de aanvraag afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van de omstandigheden van het voorgenomen verblijf en redelijke twijfel over haar terugkeer naar Iran. Eiseres heeft aangevoerd dat zij onterecht niet is gehoord in de bezwaarprocedure en dat de minister nieuwe argumenten heeft toegevoegd zonder haar de kans te geven om aanvullend bewijs te leveren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister terecht heeft afgezien van het horen, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank concludeert dat eiseres onvoldoende sociale en economische binding met Iran heeft aangetoond, waardoor de minister redelijke twijfel had over haar voornemen om Nederland tijdig te verlaten. Het beroep is ongegrond verklaard, en het verzoek om vrijstelling van griffierecht is toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 907.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37810

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Raak).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 30 augustus 2024 over de afgifte van een visum voor kort verblijf (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [referent] (referent), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [datum] 1954. Op 9 juli 2023 heeft zij verzocht om de afgifte van een visum voor kort verblijf voor een bezoek aan referent (dat is haar neef) van 31 juli 2023 tot 14 september 2023. Bij het primaire besluit van 1 augustus 2023 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond. Daarbij bestaat er bij verweerder redelijke twijfel of eiseres na afloop van de gestelde verblijfsduur het grondgebied van de lidstaten zal verlaten, omdat de sociale of economische binding van eiseres met Iran onvoldoende is aangetoond, dan wel zeer gering is gebleken.
3. Eiseres voert hiertegen aan dat verweerder onterecht heeft nagelaten haar te horen in de bezwaarprocedure, terwijl het bezwaar niet kennelijk ongegrond was. Verweerder heeft immers een vragenlijst toegezonden om aanvullende informatie te verkrijgen, wat duidt op twijfel over de uitkomst van de aanvraag. Eiseres verwijst daarbij naar een uitspraak van de Afdeling [1] van 6 juli 2022. [2] Door eiseres niet te horen, heeft verweerder verzuimd een zorgvuldige afweging te maken. Voorts heeft verweerder in het bestreden besluit een nieuw argument toegevoegd, namelijk dat de garantstelling niet voldoende zou zijn aangetoond door een gebrek aan een uittreksel van de KvK [3] en aanvullende inkomensdocumenten van referent in Nederland. Door dit nieuwe argument in bezwaar toe te voegen, zonder eiseres een kans te geven om aanvullend bewijs te leveren, is het beginsel van hoor en wederhoor en derhalve de hoorplicht geschonden. Verder meent eiseres dat zij het doel van haar bezoek voldoende heeft aangetoond. Eiseres heeft met diverse documenten onderbouwd dat haar bezoek primair is bedoeld om het graf van haar
overleden zoon te bezoeken, wat zij heeft onderbouwd met de overlijdensakte en andere
bewijsstukken betreffende de familieband. Verder heeft verweerder onterecht geconcludeerd dat sprake zou zijn van vestigingsgevaar. Eiseres heeft overtuigend bewijs overgelegd van haar sociale en economische binding met Iran. Tot slot heeft verweerder ten onrechte geweigerd de bestuurlijke dwangsom toe kennen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Griffierecht
4. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht voor de behandeling van haar beroep wegen betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het door referent overgelegde formulier is voldoende aannemelijk gemaakt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt dan ook definitief toegewezen.
Beroep niet tijdig
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder alsnog op het bezwaar van eiseres beslist. Eiseres heeft daarom geen belang meer bij een beoordeling van haar beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
6. De beoordeling van de beroepsgrond van eiseres dat verweerder ten onrechte geen bestuurlijke dwangsom heeft vastgesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaar, is afhankelijk van de vraag of verweerder het bezwaarschrift terecht als kennelijk ongegrond heeft afgedaan. De rechtbank wijst in dat verband op wat hierna wordt overwogen.
Beoordelingskader
7. Uit artikel 32, lid 1 aanhef onder b Visumcode blijkt dat de minister verplicht is een visum te weigeren als er redelijke twijfel bestaat of de vreemdeling wel echt van plan is het grondgebied te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. Uit de zaak Koushkaki tegen Duitsland blijkt dat de minister hier een ruime beoordelingsruimte heeft. De sociale en/of economische binding van de vreemdeling met het land van herkomst speelt hierbij een rol. Door de ruime beoordelingsruimte mag de rechtbank het oordeel alleen terughoudend toetsen. [4] Uit artikel 32, tweede lid, van de Visumcode volgt dat de afwijzende beslissing en de redenen voor de afwijzing van de visumaanvraag kenbaar worden gemaakt door middel van het standaardformulier van bijlage VI bij de Visumcode.
Beginsel van hoor en wederhoor
8. Verweerder mag in het kader van de verlengde besluitvorming in bezwaar nieuwe of aanvullende argumenten gebruiken. Het argument van verweerder dat de garantstelling niet voldoende is aangetoond door het gebrek aan een KvK-uittreksel en aanvullende inkomensdocumenten van referent, is dan ook geen nieuwe afwijzingsgrond maar dit zijn omstandigheden/ argumenten die door verweerder aanvullend bij de beoordeling van het vestigingsgevaar zijn betrokken. De stelling van eiseres dat verweerder in de beslissing op bezwaar een nieuw argument heeft toegevoegd, slaagt derhalve niet.
Omstandigheden van voorgenomen verblijf
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder redelijkerwijs heeft kunnen oordelen dat eiseres haar doel van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond. In de visumaanvraag heeft eiseres aangegeven dat [referent], referent, garant staat. Met betrekking tot de garantsteller is niet gebleken dat hij voldoende, zelfstandig en duurzaam middelen heeft voor verblijf van eiseres. Eiseres heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat referent zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. Ten tijde van de aanvraag heeft eiseres enkel het inkomen van referent van 2021 en 2022 kunnen aantonen. Eiseres had echter recente aanvullende stukken kunnen overleggen om de middelen van bestaan van de garantsteller te onderbouwen, hetgeen zij niet heeft gedaan. Daarnaast heeft eiseres in beroep geen uittreksel van de KvK overgelegd. Het is dan ook onduidelijk hoe eiseres van plan is om haar verblijf in Nederland te bekostigen. Hiermee heeft zij onvoldoende aangetoond wat de omstandigheden zijn van haar voorgenomen verblijf bij referent in Nederland.
Sociale en economische binding
10. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat niet is gebleken van een zodanige sociale binding met Iran dat een tijdige terugkeer voldoende is gewaarborgd. Niet is gebleken dat eiseres in Iran zwaarwegende sociale of maatschappelijke verplichtingen heeft. Dat eiseres stelt sociaal netwerk en familie te hebben in Iran betekent niet dat verweerder moet vinden dat daarmee haar tijdige terugkeer voldoende is verzekerd. Eiseres heeft weliswaar kinderen in Iran, maar niet is gebleken dat zij enige zorgtaken heeft voor de familieleden waardoor haar terugkeer naar Iran gewaarborgd zou zijn. De kinderen zijn immers allen meerderjarig. Zoals verweerder in zijn verweerschrift ook stelt, is niet gesteld of gebleken dat de man van eiseres afhankelijk is van haar zorg.
11. Verweerder heeft daarnaast kunnen overwegen dat niet is gebleken van voldoende sterke economische banden van eiseres met Iran. Eiseres heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat zij over een regelmatig en substantieel inkomen beschikt in Iran om zelfstandig in het eigen onderhoud te kunnen voorzien. De overgelegde bankafschriften zijn hiertoe onvoldoende. De bankafschriften tonen aan dat eiseres stortingen op haar bankrekeningen heeft ontvangen, maar hieruit volgt niet dat eiseres op vaste basis een pensioen of inkomen ontvangt. Het geld kan bovendien immers overal vandaan komen. Zoals verweerder heeft gemotiveerd in het bestreden besluit en door eiseres in beroep niet is weerlegd, blijkt uit de door haar overgelegde bankafschriften niet waar de storting van omgerekend € 20.000 vandaan komt. Dat eiseres eigendommen heeft in Iran betekent verder niet dat zij tijdig zal terugkeren naar Iran. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit en verweerschrift op het standpunt kunnen stellen dat onroerende zaken vanuit buitenland kunnen worden beheerd, verhuurd of verkocht. Ook dit is derhalve onvoldoende om van economische binding met het land van herkomst te spreken.
12. Vanwege de onvoldoende gebleken sociale en economische binding met Iran heeft verweerder kunnen concluderen dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
Hoorplicht
13. De Afdeling heeft in een uitspraak van 6 juli 2022 [5] uitgelegd wanneer mag worden afgezien van horen in bezwaar omdat een bezwaar kennelijk ongegrond is. Volgens de Afdeling moet dan op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk zijn dat het aangevoerde in bezwaar niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat. Daarbij wijst de Afdeling erop dat volgens de wetgever het horen een essentieel onderdeel is van de bezwaarprocedure en dat de gronden waarop van horen kan worden afgezien terughoudend moeten worden toegepast.
14. Verweerder heeft in het geval van eiseres kunnen afzien van het horen in bezwaar. Alhoewel het primaire besluit een standaardtoelichting is, heeft eiseres daartegen geen met relevante stukken onderbouwd bezwaarschrift ingediend. In wat eiseres in het bezwaarschrift heeft aangevoerd, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om eiseres nader te horen over haar reisdoel dan wel de sociale en economische binding met het land van herkomst. Verweerder heeft in zijn verweerschrift ten aanzien van de vragenlijst kunnen verwijzen naar meerdere uitspraken, waaronder van zittingsplaats Middelburg, waarin is geoordeeld dat de gegevens uit de vragenlijst juist kunnen leiden tot de conclusie dat het bezwaar evident ongegrond is. [6]
Dwangsom
15. Nu is vastgesteld dat verweerder het bezwaar van eiseres terecht heeft afgedaan als kennelijk ongegrond, hoefde verweerder geen dwangsom te betalen voor het overschrijden van de beslistermijn. [7]
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond voor zover het is gericht tegen het bestreden besluit.
17. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het niet-tijdig beslissen op bezwaar, omdat daarop inmiddels is beslist. Omdat eiseres terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn bezwaar, zal verweerder in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden vastgesteld op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 907 (1 punt voor het indienen van het beroep tegen het niet tijdig beslissen en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 907 per punt en een wegingsfactor 0,5). De wegingsfactor 0,5 is van toepassing, omdat terecht beroep is ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen
van een besluit;
- verklaart het beroep ongegrond, voor zover het is gericht tegen het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 907
(negenhonderdenzeven euro).
Deze uitspraak is gedaan op 3 april 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Kamer van Koophandel.
4.Zie het arrest Koushkaki van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862, punt 63.
6.Rechtbank Den Haag, zp. Middelburg, 4 mei 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:6695, r.o. 10, Rechtbank Den haag, 31 januari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1729, r.o. 8 en Rechtbank Den Haag, zp. Middelburg, 16 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:14949, r.o. 23 .
7.Op grond van artikel 4:17, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.