ECLI:NL:RBDHA:2025:5730

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
NL24.11312
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een zwaar inreisverbod en besluit tot signalering voor de duur van tien jaar aan een vreemdeling met meerdere misdrijven

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 april 2025, wordt het beroep van eiser, een Marokkaanse vreemdeling, ongegrond verklaard. Eiser had beroep aangetekend tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, die hem een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaar had opgelegd, onder intrekking van een eerder licht inreisverbod. De rechtbank oordeelt dat het persoonlijk gedrag van eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving, gezien zijn strafrechtelijke verleden met meerdere misdrijven, waaronder geweldsdelicten. De rechtbank stelt vast dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en dat er geen strijd is met artikel 8 van het EVRM, aangezien hij geen familie- of privéleven in Nederland heeft. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die zouden wijzen op een schending van zijn rechten. De rechtbank concludeert dat de minister op goede gronden heeft besloten tot het opleggen van het inreisverbod en dat het terugkeerbesluit naar Marokko geldig blijft. Eiser krijgt geen gelijk en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.11312

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , geboren op [geboortedatum 1] , van Marokkaanse nationaliteit,

alias
[alias 1], geboren op [geboortedatum 2] , van Marokkaanse nationaliteit,
alias
[alias 2], geboren op [geboortedatum 3] , van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. R.M. Koning).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het opleggen van een zwaar inreisverbod - onder intrekking van het licht inreisverbod - en een besluit tot signalering voor de duur van tien jaar. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het opleggen van een zwaar inreisverbod en het besluit tot signalering voor de duur van tien jaar.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het opleggen van een zwaar inreisverbod en het besluit tot signalering voor de duur van tien jaar in stand kunnen blijven. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is daarom ongegrond. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4. Aan het eind staan de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Op de zitting heeft eiser desgevraagd bevestigd dat zijn echte naam [naam eiser] is en dat hij uit Marokko komt.
2.1.
Bij vonnis van 18 oktober 2023 [1] heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam aan eiser een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar opgelegd. De ISD-maatregel is op 2 november 2023 onherroepelijk geworden.
2.2.
De asielaanvraag van eiser is met het besluit van 30 oktober 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond. Dit besluit is ook een terugkeerbesluit met een onmiddellijke vertrektermijn alsmede een licht inreisverbod. Eiser heeft tegen dit besluit geen beroep ingesteld.
2.3.
Op 14 december 2023 heeft de vreemdelingenpolitie Amsterdam geprobeerd eiser te horen over het voorstel om aan hem een zwaar inreisverbod op te leggen. Eiser heeft geweigerd mee te werken aan het gehoor en vragen niet beantwoord. [2]
2.4.
Op 7 februari 2024 heeft de minister het voornemen kenbaar gemaakt om een zwaar inreisverbod en een besluit tot signalering voor de duur van tien jaar op te leggen. Eiser heeft bij zienswijze van 21 februari 2024 gereageerd op het voornemen van 7 februari 2024.
2.5.
Met het bestreden besluit 1 heeft de minister - onder intrekking van het licht inreisverbod van 30 oktober 2023 - een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaar aan eiser opgelegd. [3] Het bestreden besluit 1 is ook een besluit tot signalering in het SIS-systeem [4] voor de duur van tien jaar. De minister heeft aan het bestreden besluit 1 ten grondslag gelegd dat het gedrag van eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. De minister ziet in eisers persoonlijke omstandigheden geen reden om af te zien van het opleggen van het (zwaar) inreisverbod en het besluit tot signalering voor de duur van tien jaar. Er is volgens de minister geen sprake van strijd met artikel 8 van het EVRM [5] .
2.6.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.7.
Met het besluit van 17 juli 2024 (het bestreden besluit 2) heeft de minister het bestreden besluit 1 gewijzigd en aangevuld. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat uit recente informatie van de DT&V [6] is gebleken dat eiser niet de Algerijnse, maar de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat hij niet naar Marokko kan terugkeren. De minister gaat er vanuit dat eiser kan terugkeren en dat hij in Marokko als volwassen man weer een bestaan kan opbouwen.
3. De rechtbank heeft het beroep op 1 april 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening [7] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (bijgestaan door een tolk), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Het onderzoek ter zitting is gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Over artikel 6:19 van de Awb [8]
4. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Het bestreden besluit 2 wijzigt en vervangt (gedeeltelijk) het bestreden besluit 1 en is daarmee een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb.
Het inreisverbod en het besluit tot signalering
5. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte een zwaar inreisverbod en een besluit tot signalering voor de duur van tien jaar aan hem heeft opgelegd. De minister heeft volgens eiser ten onrechte gestelde dat hij een gevaar is voor de openbare orde. Ook heeft de minister volgens eiser niet voldoende gemotiveerd waarom hij een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving zou vormen. De minister heeft volgens eiser onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden bij het opleggen van een zwaar inreisverbod en het besluit tot signalering.
5.1.
De rechtbank overweegt dat aan een vreemdeling een inreisverbod kan worden opgelegd wanneer deze geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en een gevaar vormt voor de openbare orde. [9] Dit inreisverbod kan worden opgelegd voor de duur van tien jaar wanneer de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of veiligheid. [10] Daarvan kan blijken als er een veroordeling is van de vreemdeling voor een geweldsdelict. [11]
Verder overweegt de rechtbank dat aan een vreemdeling een besluit tot signalering kan worden opgelegd wanneer de aanwezigheid van de derdelander op het grondgebied van Nederland een bedreiging vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Er wordt aangenomen dat hiervan in ieder geval sprake is als er concrete aanwijzingen zijn dat een derdelander een gevaar vormt voor de openbare orde. [12] Een besluit tot signalering kan worden opgelegd voor de duur van tien jaar. [13]
5.2.
Uit de uitspraken van de Afdeling [14] van 20 november 2015 [15] , van 2 juni 2016 [16] en van 4 juli 2017 [17] in samenhang met het arrest van het Hof van Justitie van 11 juni 2015, Z.Zh. en I.O. [18] , volgt dat voor de uitvaardiging van een inreisverbod voor de duur van meer dan vijf jaar minstens is vereist dat het persoonlijk gedrag van de betrokkene een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. De minister dient bij de beoordeling of daarvan sprake is alle feitelijke en juridische gegevens te betrekken die zien op de situatie van een vreemdeling in relatie met het door hem gepleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan. De minister moet het resultaat van dit onderzoek laten blijken uit de motivering van het besluit.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom het persoonlijk gedrag van eiser een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Zo heeft de minister terecht bij haar standpunt betrokken dat eiser zich tussen 13 maart 2022 en 21 juni 2023 schuldig heeft gemaakt aan vijftien misdrijven [19] , waaronder straatroof, diefstal, mishandeling en zakkenrollerij, en dat aan hem een ISD-maatregel voor de duur van twee jaar is opgelegd. Daarbij heeft de minister terecht van belang geacht dat uit het vonnis blijkt dat eiser een veelpleger is, dat hij vermogensdelicten pleegt en daarbij het gebruik van (enig) licht geweld niet schuwt. Ook heeft de minister er terecht op gewezen dat uit het vonnis blijkt dat de reclassering de kans op recidive (in algemene zin) als hoog inschat en dat eerdere vrijwillige en verplichte hulpverlening niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. Eisers stelling op de zitting dat de minister onvoldoende is ingegaan op zijn persoonlijke omstandigheden, slaagt niet. De minister heeft in dit verband terecht gesteld dat voor zover moet worden aangenomen dat eiser familie heeft in Spanje, dan wel een andere lidstaat, eiser niet heeft aangetoond in welke mate hij banden onderhoudt met deze familieleden en dat het onmogelijk is om het contact te onderhouden als hij buiten de EU verblijft. De minister wordt gevolgd in haar standpunt dat er geen aanwijzingen zijn dat de omstandigheden waarin eiser tot zijn daden komt en zijn normbesef nu anders zijn dan ten tijde van de misdrijven. Eisers stelling dat zijn gedrag inmiddels is verbeterd en dat hij in detentie goed gedrag heeft laten zien, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft deze stelling niet concreet gemaakt of met objectieve documenten onderbouwd. De rechtbank wijst erop dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat het enkele feit dat de vreemdeling geen negatief gedrag heeft vertoond in detentie, niet betekent dat dit in de vrije maatschappij ook zo zal zijn. [20] Eisers stelling op de zitting dat de minister had kunnen volstaan met het opleggen van een inreisverbod voor de duur van vijf jaar, slaagt niet. Eiser heeft zich immers schuldig gemaakt aan het plegen van meerdere geweldsmisdrijven. Daarmee is voldaan aan artikel 6.5a, vijfde lid, aanhef en onder b, van het Vb [21] . De beroepsgrond slaagt niet.
Persoonlijke omstandigheden en artikel 8 van het EVRM
6. Eiser voert aan dat het opleggen van een zwaar inreisverbod en een besluit tot signalering onevenredige gevolgen voor zijn privé- en gezinsleven zal hebben. Hij heeft een zware jeugd gehad en veel familie in Spanje. Eiser wil zijn leven beteren en gaan werken in Spanje. Op de zitting heeft eiser verklaard dat hij ook familie en vrienden heeft in Frankrijk en Italië.
6.1.
De minister vaardigt geen inreisverbod uit als dit in het geval van de vreemdeling een schending van artikel 8 van het EVRM betekent. [22] De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht heeft gesteld dat in het geval van eiser geen sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM. De minister heeft terecht van belang geacht dat eiser geen familieleven in Nederland heeft en dat zijn privéleven niet aan Nederland is gebonden. Zij heeft in dit verband terecht gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij familie heeft in Spanje of dat sprake is van familie- of privéleven in Spanje. Voor zover moet worden aangenomen dat eiser familie en vrienden heeft in Spanje, Frankrijk en Italië, heeft de minister terecht op de zitting gesteld dat hij via de telefoon contact met hen kan onderhouden. Niet aannemelijk is gemaakt dat dit voor eiser niet mogelijk is. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het inreisverbod en het besluit tot signalering onevenredige gevolgen zou hebben voor zijn privé- en gezinsleven. De beroepsgrond slaagt niet.
7. De minister heeft op goede gronden besloten tot het opleggen van een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaar. Gelet op wat is overwogen onder 5.3 heeft de minister ook op goede gronden besloten tot het opleggen van een besluit tot signalering voor de duur van tien jaar. In wat eiser voor het overige heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien voor een andersluidend oordeel.
Terugkeerbesluit8. De rechtbank is van oordeel dat de minister in het bestreden besluit 2 terecht heeft overwogen dat eiser terug kan keren naar Marokko en dat hij geen omstandigheden heeft aangevoerd waarom dat voor hem niet mogelijk is. Hetgeen eiser heeft aangevoerd, heeft de minister niet op een ander standpunt hoeven brengen.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister het zwaar inreisverbod en het besluit tot signering voor de duur van tien jaar terecht heeft opgelegd. Ook heeft de minister terecht gesteld dat het terugkeerbesluit nog steeds geldig is en dat eiser terug kan keren naar Marokko. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.[parketnummer] .
2.Zie het proces-verbaal van verhoor van 14 december 2023.
3.Op grond van artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000, in samenhang gelezen met artikel 6.5a, vijfde lid aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Schengeninformatiesysteem.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Dienst Terugkeer & Vertrek.
7.Zaak NL24.11317.
8.Algemene wet bestuursrecht.
9.Artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 in samenhang met artikel 62, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000.
10.Artikel 6.5a vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
11.Artikel 6.5a vijfde lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
12.Artikel 67a van de Vreemdelingenwet 2000 in samenhang met paragraaf A4/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
13.Paragraaf A4/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
14.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
18.ECLI:EU:C:2015:377.
19.Dit blijkt uit het uittreksel van de Justitiële Informatiedienst van 27 november 2023.
20.Uitspraak van 14 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4591, onder 3.
21.Vreemdelingenbesluit 2000.
22.Paragraaf A4/2.2 van de Vreemdelingencirculaire A 2000.