In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiseres had beroep ingesteld omdat de minister niet tijdig had beslist op haar asielaanvraag, waarbij de beslistermijn van 21 maanden was overschreden. De rechtbank oordeelde dat het beroep ontvankelijk was, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat er eerder door de rechtbank een termijn was gesteld voor het nemen van een nieuw besluit. De rechtbank stelde vast dat de minister niet binnen de gestelde termijn een besluit had genomen en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank droeg de minister op om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens werd er een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. Eiseres kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50 toegekend.